municipio de wierden
Regels van het maatschappelijke ondersteuningsbeleid van de gemeente Wierden 2020
Handleiding voor bewoners en professionals
Inhoud
Inleiding en definities
Hoofdstuk 1 Maatschappelijke Ondersteuning
Hoofdstuk 2 De procedure voor het aanvragen van reservehulp
Hoofdstuk 3 Applicatie-evaluatie
Hoofdstuk 4 Vervoer
Hoofdstuk 5 leeft
Hoofdstuk 6 Rolstoelen
Hoofdstuk 7 Huishoudelijke ondersteuning
Hoofdstuk 8 Ondersteuningsbehoeften
Hoofdstuk 9 Beschermd wonen en opvang
Hoofdstuk 10 Beoordeling mantelzorg
Hoofdstuk 11 Vormen van ondersteuning
Hoofdstuk 12 Persoonlijk Budget
Hoofdstuk 13 Tegemoetkoming in de kosten
Hoofdstuk 14 Verplichtingen
Hoofdstuk 15 Beëindiging, beoordeling, herstel en opschorting van levering
Hoofdstuk 16 Inwerkingtreding en officiële titel
Bijlage 1A Toetsingskader Gebruikelijke Hulp
Bijlage 1B Richtlijnen voor reguliere hulp van en voor kinderen
Bijlage 2 Vragenlijst 'Is PGB iets voor u?'
Bijlage 3 Opbouw HO Modules en Standaarden (HO Herkomst Beleidskader 2018)
Invoering
In deze beleidsregels wordt uitgelegd hoe de maatschappelijke ondersteuning in de gemeente Wierden is georganiseerd. De van toepassing zijnde regels zijn vastgelegd in de Regeling maatschappelijke ondersteuning gemeente Wierden 2019 (hierna de regeling) en het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Wierden 2019 (hierna de landsverordening). De Regeling en het Besluit zijn op hun beurt gebaseerd op de Wet Maatschappelijke Ondersteuning van 2015 (OMM 2015). OMM 2015 (hierna OMM) sluit aan bij de wil van mensen om zoveel mogelijk en voor zover mogelijk de regie over de eigen situatie te nemen en te houden, waarbij wordt gestreefd naar deelname aan de samenleving.
De WMO is een kaderwet. Dit betekent dat er veel politieke vrijheid werd gelaten aan de gemeente. Afhankelijk van de individuele situatie van de bewoner en de regelgeving van de gemeente Wierden wordt bepaald of maatschappelijke ondersteuning noodzakelijk is. Het resultaat van de beoordeling van de steunaanvraag kan dus per inwoner verschillen. Een evaluatie moet echter objectief zijn en soortgelijke gevallen moeten op dezelfde manier worden behandeld. Deze beleidsregels stellen de geldende gedragscode voor de gemeente Wierden vast. Het gaat bijvoorbeeld om de politieke interpretatie van de wet, de interpretatie op de vaststelling van de feiten of de toepassing van de normen van de verordening of het besluit.
De inwoners van de gemeente Wierden zijn daarbij essentieel en de kracht van de inwoners en hun omgeving is het uitgangspunt. Als een bewoner ondersteuning nodig heeft, kiest de gemeente voor ondersteuning door instellingen en professionals die passen bij de behoefte en ondersteuningskracht van de bewoner. De gemeente gaat uit van het eigen adres van de bewoner.
Beleidsregels bevatten beoordelingskaders die beperkt zijn tot het hoofdonderwerp en maatwerk mogelijk maken. Daarnaast zijn de beleidsregels goed leesbaar, hebben ze een duidelijke structuur en zijn ze geordend op onderwerp in plaats van op wetgeving.
Bijlagen en concepten
De bijlagen bij deze Beleidsregels maken integraal onderdeel uit van deze Beleidsregels. In de Regeling en het Besluit worden verschillende begrippen uitgelegd. Deze voorwaarden zijn ook van toepassing op deze polissen.
Terminologie
Deze beleidsregels verwijzen meestal naar de bewoner en dan naar de bewoner met de woorden 'hij' en 'hij'. Dit betekent niet alleen de mannelijke bewoner, maar alle inwoners.
ontwikkelingsbeleid
Deze beleidsregels zijn met grote zorgvuldigheid opgesteld, rekening houdend met de huidige kennis. Ontwikkelingen rondom de Wmo, bijvoorbeeld door jurisprudentie, maar ook door voortschrijdende kennis, kunnen leiden tot aanpassingen. Deze regels zijn daarom uitdrukkelijk aan verandering onderhevig. Dit document is dan ook niet statisch en zal in de loop van de tijd aangevuld of aangepast worden, indien daar aanleiding toe is. Het spreekt voor zich dat de gemeente in dergelijke gevallen conform bovenstaande ontwikkelingen handelt.
Afwijking van deze beleidsregels (hardheidsclausule)
Het college van gemeente Wierden Het college van burgemeester en wethouders kan afwijken van een bepaling van deze beleidsregels indien toepassing van die bepaling voor de bewoner of een andere direct bij het besluit betrokken persoon een onredelijk gevolg zou hebben.
Definities
Alle in deze beleidsregels gebruikte begrippen hebben dezelfde betekenis als in de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (WMO), het Uitvoeringsbesluit WMO 2015, de Algemene wet bestuursrecht, de Regeling maatschappelijke ondersteuning Wierden 2019 (Verordening) en het Besluit maatschappelijke ondersteuning Wierden van 2019. (Besluit).
In dit beleid begrijpt de Raad dat:
• Besluit: Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Wierden 2019;
• mantelzorgwoning: een aanbouw of aanbouw aan de woning die verbouwd wordt,
of een tijdelijke mantelzorgunit in of nabij de woning van de mantelzorger of
bewoner, bewoont door cliënt of mantelzorger;
• Verordening: Gemeentelijke Verordening Maatschappelijke Ondersteuning Wierden 2019.
Hoofdstuk 1 Maatschappelijke Ondersteuning
De meeste mensen willen zo lang mogelijk in hun eigen woonomgeving blijven wonen. Ze willen voor zichzelf kunnen zorgen binnen en buiten het huis en uitgaan en dingen doen en andere mensen ontmoeten. Soms is ondersteuning nodig. Bijvoorbeeld door een beperking die voortkomt uit een chronisch, somatisch, psychisch of psychosociaal probleem. Gelukkig zijn er vaak familieleden, buren of vrienden die willen helpen. In de gemeente Wierden zijn er ook veel initiatieven in de wijk om de bewoner te helpen of activiteiten waaraan de bewoner kan deelnemen. Als deze hulp niet voldoende is, kan de gemeente ondersteuning bieden. In deze beleidsregels verwijst de gemeente naar het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Wierden.
1.1 Maatschappelijke ondersteuning bij OMM
Er zijn 3 varianten van maatschappelijke ondersteuning die de gemeente kan bieden. Sociale steun betekent bij OMM:
1. Bevorderen van sociale cohesie, informele zorg en vrijwilligerswerk, de toegankelijkheid van apparatuur, diensten en ruimten voor mensen met een handicap, veiligheid en levenskwaliteit in de gemeente, evenals het voorkomen en bestrijden van huiselijk geweld;
2. Ondersteun de zelfredzaamheid en participatie van mensen met een beperking of chronische psychische of psychosociale problematiek zoveel mogelijk in de eigen leefomgeving;
3. Zorg voor veilige huisvesting en onderdak.
1.2 Beperkingen in de zin van WMO
Een bewoner kan in aanmerking komen voor maatschappelijke ondersteuning als die bewoner beperkingen heeft in de zin van de Wmo en deze beperkingen niet op eigen kracht, gebruikelijke hulp, gebruikelijke voorzieningen of andere (een) accommodatie voldoende kan verminderen of wegnemen. .s)(s) of met behulp van uw sociale netwerk. Een bewoner met een handicap in WMO-zin is:
• een bewoner met een handicap, chronische psychische of psychosociale problemen en daardoor problemen op het gebied van zelfredzaamheid of participatie;
• bewoners die door psychische of psychosociale problemen niet in hun levensonderhoud kunnen voorzien;
• Een inwoner van de gemeente die zijn woonsituatie heeft opgegeven, al dan niet vanwege gevaar voor zijn veiligheid als gevolg van huiselijk geweld.
In hoofdstuk 3 wordt nader toegelicht hoe de gemeente beoordeelt of een bewoner in aanmerking komt voor maatschappelijke ondersteuning. Ook de begrippen zelfvoeding, algemeen gebruikelijke hulp, algemeen gebruikelijke voorzieningen en hulp uit het sociale netwerk van de bewoner worden daar uitgelegd.
1.3 Maatwerk installaties
Deze beleidsregels stellen regels vast over verschillende vormen van maatwerkinstallaties. Deze beleidsregels beschrijven echter niet uitputtend alle typen maatwerkinstallaties. De gemeente kan er ook voor kiezen om hulp te verlenen die niet in deze polissen is beschreven. Deze hulp moet dan beantwoorden aan de definitie van sociale steun bepaald in punt 1.1.
Hoofdstuk 2 De procedure voor het aanvragen van reservehulp
De procedure vanaf de melding van de steunaanvraag tot aan de beslissing van de gemeente, waarbij maatschappelijke ondersteuning kan worden verleend in de vorm van een persoonsgebonden uitkering, is beschreven in hoofdstuk 2 van de regeling. Deze regels worden in dit hoofdstuk verder uitgewerkt.
2.1 Van melding tot verwijdering
De procedure die begint met de melding van de noodoproep en eindigt met de beslissing van de gemeente wordt hieronder beschreven.
1 Melding De bewoner informeert met zijn noodoproep
2 Ontvangstbevestiging gemeente (per brief of per e-mail) Waaronder in ieder geval:
• dat er contact met u wordt opgenomen om een afspraak te maken, tenzij dit niet nodig is;
• informatie over de mogelijkheid van:
of dien een persoonlijk plan in;
o Maak gebruik van onafhankelijke klantenservice.
3 Eventueel een persoonlijk plan voorleggen. Binnen 7 dagen na melding kan de bewoner een persoonlijk plan indienen.
4 De gemeente voert het onderzoek uit en gaat na welke hulp de burger nodig heeft (de gegevens worden vastgelegd in het ondersteuningsplan).
In het geval van een spoedprocedure kan er direct tijdelijk maatwerk geleverd worden. Tijdens het onderzoek doet de gemeente onderzoek naar:
• de situatie van de bewoner;
• de kenmerken, behoeften en persoonlijke voorkeuren van de bewoner;
• de resultaten van eventueel extern medisch advies;
• eigen kracht, eventuele andere regelingen waar de bewoner een beroep op kan doen, reguliere hulp, mantelzorg en/of hulp van mensen uit het sociale netwerk van de bewoner;
• Mogelijkheden tot gebruik van algemene voorzieningen en/of algemeen gebruikelijke voorzieningen;
• welke hulp de bewoner nodig heeft op grond van de Wmo;
• of er een kostenbijdrage moet worden opgelegd.
Als aan de hulpvraag wordt voldaan met hulp van de korpsen zelf, reguliere hulp, mantelzorg en/of hulp van mensen in het sociale netwerk, eventuele andere maatregelen en/of het realiseren van een of meer voorzieningen aan het landfront, de melding is al verwerkt. .
moment naar keuze
De bewoner kan altijd solliciteren. Optie 1: De bewoner kiest ervoor om niet te solliciteren. De procedure eindigt hier.
Optie 2: De bewoner kiest ervoor om een aanvraag in te dienen. Dit kan bijvoorbeeld door een ondertekend ondersteuningsplan terug te sturen.
5 Aanvraag Vanaf de datum van ontvangst van de aanvraag beslist de gemeente binnen 2 weken op de aanvraag.
6 Beslissing De gemeente beslist op de aanvraag met toekenning of afwijzing van maatschappelijke ondersteuning. Zo'n besluit wordt een besluit genoemd. De aanvraag is al afgehandeld.
Mogelijk vervolgbezwaar/beroep Als de bewoner het niet eens is met de beslissing van de gemeente op de aanvraag, kan hij bezwaar/beroep indienen.
2.1.1 Wettelijke termijnen
Het deel van de procedure waarin de klacht wordt ingediend, het persoonlijk plan kan worden gepresenteerd en het onderzoek wordt uitgevoerd, duurt maximaal 6 weken. Na deze 6 weken kan de bewoner een aanvraag indienen. Het maakt niet uit of het onderzoek is afgerond of wat de uitkomst van het onderzoek is. De gemeente beslist uiterlijk 2 weken na de aanvraag op de aanvraag. Deze termijnen zijn in overeenstemming met de wettelijke termijnen voor het uitvoeren van de procedure.
De procedure van melding tot de beslissing op de aanvraag duurt in totaal 8 weken. Bij complexe hulpvragen kunnen de bewoner en de gemeente gezamenlijk een verlenging van de doorlooptijd overeenkomen. Hieronder worden de stappen van melding tot verwijdering nader toegelicht.
2.2 Kennisgeving
De onderzoeksfase begint met de melding. De bewoner met beperkingen op het gebied van maatschappelijke ondersteuning kan met een hulpvraag aangifte doen bij de gemeente. De klacht van de bewoner kan ook door een ander worden ingediend.
De hulpvraag kan worden doorgegeven aan het Zorgloket. De melding kan mondeling, schriftelijk, digitaal of telefonisch bij de gemeente worden ingediend. De gemeente bevestigt de melding per brief of e-mail aan de bewoner of diens gemachtigde.
2.3 Plan persoonlijk
Na melding kan de bewoner binnen 7 dagen een persoonlijk plan indienen bij de gemeente. In dit plan legt de bewoner uit wat zijn persoonlijke situatie is, wat hij beoogt te bereiken met zijn hulpvraag en hoe hij denkt dat maatschappelijke ondersteuning in zijn situatie kan worden geïmplementeerd. Het indienen van een persoonlijk plan is niet verplicht. De gemeente betrekt het persoonsgebonden plan bij het onderzoek (zie 2.5) en bij de behandeling van een verzoek om maatschappelijke ondersteuning.
2.4 Onafhankelijke klantenservicemedewerker
Als de bewoner daar behoefte aan heeft, kan hij terecht bij een onafhankelijke klantenservice. De gemeente informeert de bewoner bij het doen van de melding of bij het plannen van een gesprek over de mogelijkheid om een zelfstandige klantenservicemedewerker te bellen. Bij Stichting MEE werkt een zelfstandige klantenservicemedewerker die meedenkt over zorg en ondersteuning met de bewoner. Samen met de bewoner beantwoordt de klantenserviceprofessional vragen als: wat is in het belang van de bewoner, welke keuzes kan de bewoner maken? De medewerker klantenservice kan de gemeente ook begeleiden tijdens een gesprek met de burger.
2.5 Het onderzoek inclusief een interview
Na de klacht en eventueel de presentatie van het persoonlijk plan stelt de gemeente de noodzaak van het hulpmiddel vast.
2.5.1 Zorgvuldig onderzoek
De gemeente zorgt voor een zorgvuldig onderzoek naar alle relevante feiten en omstandigheden. Tijdens het onderzoek gaat de gemeente na wie de bewoner is en welke hulp nodig is. Het onderzoek begint daarom met een onderzoek naar de beperkingen, persoonskenmerken, behoeften en voorkeuren van de bewoner. De gemeente beperkt zich tijdens het onderzoek dus niet alleen tot de voorziening waar de bewoner om kan vragen. Het doel van het onderzoek is vast te stellen welke hulp bewoners nodig hebben om de beperkingen uit de Wet Maatschappelijke Ondersteuning te verminderen of op te heffen. Daarnaast richt het onderzoek zich op de vraag welke oplossingen bewoners kunnen bieden vanuit eigen kracht, gebruikelijke hulp, mantelzorg, (algemene) voorzieningen, overige regelingen en hulp uit het sociale netwerk van de bewoner. Zie voor meer informatie ook hoofdstuk 3 van deze beleidsregels. Op basis van de enquête stelt de gemeente een ondersteuningsplan op.
2.5.2 Gesprek
Een belangrijk onderdeel van het onderzoek is het gesprek. In principe nodigt de gemeente de bewoner uit voor een gesprek met een gemeenteambtenaar, tenzij dit niet nodig is. Het gesprek kan telefonisch, bij de bewoner thuis (huisbezoek) als de bewoner dat wenst of als het van belang is voor de hulpaanvraag. De bijeenkomst kan ook plaatsvinden in het gemeentehuis. Tijdens het gesprek verzamelt de gemeente de informatie die nodig is om te bepalen of een bewoner behoefte heeft aan maatschappelijke ondersteuning. De gemeente stelt daarom een zorgvuldig onderzoek in. Als de bewoner een persoonlijk plan heeft ingediend, bespreekt de gemeente dat persoonlijk plan tijdens het gesprek met de bewoner.
2.5.3 Opschorten
De gemeente kan in een beperkt aantal gevallen de termijn schorsen. Dit is bijvoorbeeld het geval als de gemeente nog wacht op een gevraagd onafhankelijk advies. De termijn kan ook worden opgeschort en dus verlengd als de bewoner niet de benodigde informatie aan de gemeente heeft verstrekt of niet meewerkt aan het gehoor.
2.6 Identiteitsvereiste
Tijdens het onderzoek wordt de bewoner geïdentificeerd met een geldig identiteitsbewijs. Dit kan de bewoner bijvoorbeeld doen tijdens het gesprek. De bewoner hoeft zich niet te legitimeren als de gemeenteambtenaar die het gehoor afneemt hem al kent en de bewoner zich eerder bij deze ambtenaar heeft geïdentificeerd.
2.7 Ondersteuningsplan
Zo spoedig mogelijk na de bijeenkomst stuurt de gemeenteambtenaar een verslag van de bijeenkomst (het ondersteuningsplan) aan de bewoner, tenzij de bewoner heeft aangegeven hier geen prijs op te stellen. De burger ondertekent dit ondersteuningsplan en stuurt het naar de gemeente. Als de bewoner het niet eens is met de inhoud van het ondersteuningsplan, kan hij dit aangeven in het ondersteuningsplan.
2.8 Fooien
Als de gemeente zelf niet voldoende ervaring heeft om een beslissing te nemen, kan de gemeente een beroep doen op de expertise van een onafhankelijke specialist (arts). De mening van deskundigen wordt vervolgens meegewogen in de uiteindelijke beslissing om sociale steun te verlenen.
2.9 Toepassing
Pas nadat de onderzoeksfase met de klacht is gestart, kan de bewoner een verzoek om maatschappelijke ondersteuning (uitkering persoonsgebonden) indienen. Een verzoek is dus niet hetzelfde als een melding. De melding kan ook door een ander dan de bewoner worden gedaan en het verzoek moet worden gedaan door de bewoner of zijn gemachtigde. De bewoner kan iemand machtigen op vertoon van een door de bewoner en de gemachtigde ondertekende machtiging. De gemeente beslist binnen 2 weken op een aanvraag van een bewoner. De gemeente kan deze termijn verlengen in overleg met de bewoner of als de gemeente de termijn schorst.
2.10 Bestelling
De gemeente beslist in principe uiterlijk 2 weken na de aanvraag op de aanvraag. De gemeente stelt dit besluit per brief vast (het besluit) en stuurt het naar de bewoner of diens gemachtigde. Het doel van de beschikking is dat de bewoner weet of, wat en hoeveel hulp hij krijgt.
De beschikking geeft aan of de bewoner maatschappelijke ondersteuning ontvangt, hoe gemakkelijk deze wordt ontvangen en in welke vorm. Bij het toekennen van maatschappelijke ondersteuning wordt in het besluit ook vastgelegd wanneer de ondersteuning wordt gegeven en wanneer de ondersteuning eindigt. In het besluit staat ook beschreven aan welke verplichtingen de bewoner moet voldoen. In artikel 10 van de regeling staat precies wat er in de beschikking staat.
2.10.1 Tegemoetkoming in kosten
In de beschikking informeert de gemeente de bewoner ook over een eventuele tegemoetkoming in de kosten. Zie hierover ook hoofdstuk 13.
2.11 Dringende gevallen
In dringende gevallen zorgt de gemeente ervoor dat de bewoner de nodige hulp krijgt. De gemeente kan dan zo nodig afwijken van de normale procedure.
2.12 Geschil, beroep en klachten
Als een bewoner het niet eens is met de beslissing van het bestuur op een aanvraag, kan de bewoner binnen 6 weken schriftelijk bezwaar maken bij het bestuur. Als er beroep wordt aangetekend, wordt de aanvraag van de bewoner beoordeeld door een ander personeel dan de persoon die de aanvraag in eerste instantie heeft beoordeeld. In de bezwaarprocedure wordt ook gekeken of de onderzoeksfase zorgvuldig is doorlopen.
Als de bewoner bezwaar maakt tegen de beslissing van de provincie op de aanvraag, adviseert de onafhankelijke bezwaarcommissie van de provincie de provincie over de afhandeling van het bezwaar en de aanvraag van de bewoner. Meestal vindt er een hoorzitting plaats voordat de commissie haar advies uitbrengt. De bewoner wordt uitgenodigd voor deze hoorzitting om zijn bezwaar toe te lichten. Het uitgangspunt tijdens een hoorzitting is bemiddeling om erfrecht te voorkomen. De bewoner ontvangt na enkele weken een beslissing op het bezwaar. Indien de bewoner het niet eens is met deze beslissing op bezwaar, kan de bewoner binnen 6 weken in beroep gaan bij de rechter.
U kunt alleen bezwaar maken tegen de beslissing van de gemeente op een aanvraag. Het is niet mogelijk om de resultaten van een onderzoek te betwisten nadat de melding is gedaan. Hiervoor moet u eerst een aanvraag indienen en wachten op de beslissing. Een bewoner kan dan in beroep gaan tegen deze beslissing. In de bezwaarprocedure kan aandacht worden besteed aan de zorgvuldigheid waarmee het onderzoek is uitgevoerd.
2.12.1 Klachten
Een bewoner die een bijstandsuitkering aanvraagt, kan met meerdere organisaties te maken krijgen. Als het niet aan de verwachtingen voldoet, kan de bewoner een tip, suggestie of opmerking achterlaten bij de betreffende organisatie. Ook kan een bewoner een klacht hebben over het optreden van een ambtenaar of de directeur van een gemeentelijke instantie. Daarna geldt de reguliere klachtenregeling van de gemeente Wierden.
Hoofdstuk 3 Applicatie-evaluatie
In hoofdstuk 3 en artikel 9 van de landsverordening is vastgelegd aan welke algemene voorwaarden een ingezetene moet voldoen om recht te hebben op een persoonsgebonden uitkering. Deze regels worden in dit hoofdstuk verder uitgewerkt.
3.1 Inleiding
Als de bewoner een aanvraag voor maatschappelijke ondersteuning indient, beoordeelt de gemeente of de bewoner in aanmerking komt voor een persoonsgebonden uitkering uit het OMM om zo lang mogelijk in de eigen woonomgeving te kunnen blijven wonen. Met andere woorden, de gemeente analyseert of de bewoner gecompenseerd moet worden voor zijn beperkingen voorzien in de Wet Maatschappelijke Ondersteuning. De gemeente gebruikt het beoordelingskader van de Wet maatschappelijke ondersteuning om deze problematiek te beoordelen.
3.2 Wettelijk kader voor een installatie op maat
De WMO stelt vast dat een inwoner van de gemeente in aanmerking komt voor een uitkering op maat als hij naar het oordeel van de gemeente zijn beperkingen op het gebied van zelfredzaamheid of participatie in verband met een handicap, chronische psychische aandoening niet kan verminderen of wegnemen. of psychosociale problemen. :
hij op eigen kracht; I
B. met de gebruikelijke hulp; I
w. met mantelzorg of met hulp van andere mensen in hun sociale netwerk; I
D. gebruikmaken van gemeenschappelijke voorzieningen.
beschermd leven
Als een inwoner van Nederland gebruik wil maken van de voorziening beschermd wonen, moet hij voldoen aan de voorwaarden voor beschermd wonen. De WMO stelt vast dat iemand in aanmerking komt voor beschermd wonen als hij door psychische of psychosociale problemen niet in zijn levensonderhoud kan voorzien in de samenleving:
hij op eigen kracht; I
B. met de gebruikelijke hulp; I
w. met mantelzorg of met hulp van andere mensen in hun sociale netwerk; I
D. met bestaande voorzieningen.
Zie hoofdstuk 9 van deze Beleidsregels voor meer informatie over sociale huurwoningen.
asiel
Als een inwoner van Nederland gebruik wil maken van het bijstandsmechanisme, moet hij voldoen aan de voorwaarden voor bijstand. In de WMO is vastgelegd dat iemand recht heeft op bijstand als hij zijn thuissituatie heeft opgegeven, hetzij vanwege risico's voor zijn veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, en zich niet kan handhaven in de samenleving:
hij op eigen kracht; I
B. met de gebruikelijke hulp; I
w. met mantelzorg of met hulp van andere mensen in hun sociale netwerk; I
D. met bestaande voorzieningen.
Zie voor meer informatie over ontvangen hoofdstuk 9 van deze beleidsregels.
Een voorziening in het kader van maatschappelijke ondersteuning hoeft er niet voor te zorgen dat de bewoner in dezelfde of wellicht betere positie terechtkomt dan voordat hij de ondersteuning nodig had. Het spreekt voor zich dat dit in bepaalde gevallen niet mogelijk is. De gevraagde ondersteuning moet redelijk zijn. Wat in een bepaald geval redelijk is, kan niet in politiek worden vertaald. De gemeente biedt oplossingen aangepast aan de individuele situatie van de bewoner.
3.3 Inwoner van de gemeente
De gemeente Wierden biedt alleen een voorziening op maat voor een inwoner van de gemeente Wierden. Dit is een bewoner wiens hoofdverblijf in de gemeente Wierden is. Om de hoofdverblijfplaats van een bewoner te bepalen, wordt gekeken naar de leefsituatie van de bewoner.
3.4 Beperkingen op zelfredzaamheid of participatie
Onder beperkingen op het gebied van de zelfredzaamheid worden verstaan de beperkingen van de bewoner op het gebied van algemene activiteiten die nodig zijn voor het dagelijks leven (hierna ADL) en de beperkingen van de bewoner om een gestructureerde woning te beheren. AVD omvat de acties die mensen in het dagelijks leven uitvoeren. Hieronder valt ook het bieden van een structuur voor persoonlijke verzorging. Voorbeelden van ADL-taken in het kader van de bewoner zelfredzaamheid zijn:
• in en uit bed stappen;
• aan- en uitkleden;
• motoren;
• lopen;
• gaan zitten en weer opstaan;
• fysieke hygiëne (wassen of baden);
• bezoek aan de badkamer;
• eet drink;
• medicatie nemen;
• ontspanning;
• sociaal contact.
Met betrekking tot bovenstaande werkzaamheden kan worden opgemerkt dat de bewoner in bepaalde gevallen ook aanspraak kan maken op zorg en zorg op grond van de Zorgverzekeringswet (Zvw).
3.4.1 Een gestructureerd gezin
Naast ADL-activiteiten valt ook het voeren van een gestructureerd huishouden onder zelfredzaamheid. Dat betekent:
• in staat zijn om een huis of bewoonbare woning te hebben;
• toegang tot schone en bruikbare kleding en beddengoed;
• zeggenschap hebben over de woning;
• toegang hebben tot noodzakelijke dagelijkse maaltijden; Is
• thuis voor de kinderen van het gezin kunnen zorgen.
Wat precies wordt bedoeld met woonadres(sen) leest u in hoofdstuk 7 Ondersteuning aan huis.
Ondersteuning bij de exploitatie van een gestructureerde woning kan bijvoorbeeld ook bestaan uit:
• hulp bij contacten met officiële instanties;
• hulp bij het structureren van het gezin;
• helpen bij het leren zelfstandig wonen;
• helpt bij het omgaan met onverwachte gebeurtenissen die de dagelijkse structuur verstoren; of
• assistentie bij cashmanagement.
3.4.2 Deelnamebeperkingen
Participatiebeperkingen zijn beperkingen die mensen beletten deel te nemen aan de samenleving. Meedoen aan de samenleving betekent dat iemand, ondanks zijn lichamelijke of geestelijke beperkingen, in redelijke mate op gelijke voet staat met anderen:
• kan mensen ontmoeten;
• kan contacten onderhouden;
• je kan gaan winkelen;
• kan deelnemen aan sociale activiteiten;
• kan bewegen;
• kan sporten.
Is permanent doorlopend toezicht of 24/7 intensieve zorg nodig, dan is de Wmo-drempel bereikt en moet beroep worden aangetekend op grond van de Wet langdurige zorg (hierna Wlz).
3.5 Eigen stroom
Om te beoordelen of een bewoner recht heeft op maatschappelijke ondersteuning, gaat de gemeente onderzoeken of de bewoner in zijn eigen kracht staat. Eigen kracht is het vermogen van de bewoner om de in de Wmo genoemde beperkingen te verminderen of op te heffen en zo bij te dragen aan de verbetering van zijn situatie.
Het is belangrijk om uit te gaan van de eigen kracht van het individu. Zelfbeschikking en zelfregie zijn belangrijk in het leven van mensen die hulp nodig hebben om zich competent te voelen en mee te doen in de samenleving. Vaak kunnen mensen zelf meer dan wat de omgeving denkt en wat ze zelf denken. Bewoners vinden het vaak moeilijk om iemand te vragen iets voor hen te doen en mensen in het netwerk zijn vaak wel bereid om iets voor een ander te doen, maar weten niet hoe.
3.5.1 Beoordeel je eigen kracht
De gemeente analyseert samen met de bewoner of de bewoner op eigen kracht kan optreden. Dat doet de gemeente bijvoorbeeld door erover te praten in het gesprek met de bewoner. Zelfredzaamheid kan ook de betrokkenheid van mensen uit de sociale omgeving van de bewoner bevorderen. Het kan zijn dat de bewoner met deze personen contact moet opnemen met de gemeente. Deze mensen kunnen ook worden uitgenodigd voor het gesprek.
Bij het bepalen van de kracht van een bewoner zijn in de eerste plaats de behoeften, persoonlijke kenmerken en voorkeuren van de bewoner van belang. De gemeente kijkt wat de bewoner zelf kan doen. Indien mogelijk worden de eigen ideeën van de bewoner of wellicht diens sociale omgeving of medewerker van de klantenservice als uitgangspunt genomen. Bij het beoordelen van de eigen kracht kijkt de gemeente alleen naar de mogelijkheden die er daadwerkelijk zijn. Als er geen mogelijkheden zijn, houdt de gemeente er geen rekening mee. De gemeente zal altijd kijken naar de individuele situatie van elke bewoner.
3.5.2 Voorbeelden van zelfversterking
De gemeente mag van een bewoner verwachten dat hij zich inspant om de eigen situatie te verbeteren of van zijn partner of familielid om iets te doen. Zo kan de gemeente zelf de verantwoordelijkheid voor de bewoner op zich nemen, bijvoorbeeld door van de bewoner te verwachten dat hij gebruik maakt van een algemene en/of gebruikelijke voorziening of andere regeling/voorziening die de handicap van de bewoner vermindert of opheft. Andere voorbeelden van zelfkracht kunnen zijn:
• de gemeente kan ervan uitgaan dat de bewoner zijn beperkingen probeert op te lossen of te verminderen door zijn dagelijks leven op een andere manier in te richten. Een voorbeeld hiervan is het verdelen van huishoudelijke taken over de dag en week, in plaats van alle huishoudelijke taken op één dag te doen;
• boodschappen doen zodat een supermarktservice boodschappen kan bezorgen;
• herschik uw huis of verplaats voorwerpen in uw huis als dit helpt om uw beperkingen te compenseren. De wasmachine kan bijvoorbeeld ook op een verhoging worden geplaatst zodat de wasmachine gebruikt kan worden;
• hang een douchegordijn om te voorkomen dat de badkamer nat wordt;
• dat de bewoner er alles aan doet om het herstel te bevorderen;
• de aanschaf en het gebruik van huishoudelijke apparaten, zoals een wasdroger en/of vaatwasser.
3.6 Reguliere hulp
Om te beoordelen of een bewoner in aanmerking komt voor maatschappelijke ondersteuning, onderzoekt de gemeente of de bewoner met behulp van reguliere ondersteuning zijn beperkingen op grond van de Wmo kan verminderen of oplossen. Gebruikelijke hulp is hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen redelijkerwijs verwacht mag worden van de gezinsleden van de hulpbehoevende bewoner. Hiermee wordt bedoeld de normale dagelijkse hulp die van de partner of inwonende kinderen en inwonende kinderen of andere huisgenoten aan elkaar wordt verwacht. In onze samenleving wordt het als normaal beschouwd dat de partner, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten waar nodig en mogelijk hun rol in huis op zich nemen, zeker als er sprake is van een huisgenoot met een beperkte zelfredzaamheid. De gewone hulp vloeit voort uit een sociale relatie, omdat het beheer van een gemeenschappelijk huis de medeverantwoordelijkheid voor het functioneren van dat huis impliceert.
Reguliere hulp omvat ook zaken die verder gaan dan alleen het runnen van een woning.
De gebruikelijke hulp is van toepassing op alle klantbeperkingen.
Van gewoontehulp wordt geacht dat er een huisgenoot aanwezig is (onder de alimentatieplicht) en die in staat geacht kan worden om de taken van de cliënt over te nemen, zorg te dragen voor de opvoeding en verzorging van de kinderen of samen met de cliënt activiteiten te verrichten. klant . ondernemen.
Uitgangspunt is dat van echtgenoten wordt verwacht dat zij samen werkzaamheden verrichten, zoals samen (niet limitatief):
• huishoudelijk werk doen
• naar een verjaardag gaan
• familiebezoeken afleggen
• kok
• kom
• koffie/thee drinken
• lopen
• vergelijken
• markeringsquery's
• de administratie doen
• open de mail
• bankzaken regelen
• contacten onderhouden met de autoriteiten
• bezoek autoriteiten
• afspraken nakomen
De gebruikelijke hulp is verplicht. Dit betekent dat volwassenen en jonge huisgenoten een bijdrage moeten leveren aan het gezin. De gemeente houdt rekening met het ontwikkelingsstadium van kinderen. Kinderen tot 5 jaar kunnen bijvoorbeeld niet bijdragen aan het huishouden, terwijl kinderen van 5-12 jaar over het algemeen wel in staat zijn om kleine huishoudelijke taken uit te voeren, zoals de tafel dekken, afwassen/afwassen, boodschappen doen, hun eigen kamer op orde houden. in de wasmand geplaatst. Jongens van 12-17 jaar kunnen meestal helpen met licht huishoudelijk werk. Kinderen van 18 tot 22 jaar kunnen maar voor één gezin zorgen. Vanaf 23 jaar kan het huishouden volledig worden overgenomen door een huisgenoot die het huishouden niet alleen kan doen. Bij het beoordelen van de hoeveelheid reguliere hulp die een bewoner zou moeten krijgen, houdt het bestuur rekening met de individuele situatie van elke bewoner.
laadvermogen zoeken
Bij het verdiepen in de vraag welke bijdrage van een huisgenoot of partner mag worden verwacht, spelen onder meer de middelen en mogelijkheden van die persoon in kwestie een belangrijke rol. Uiteindelijk is het een individuele test. De Raad dient daarom altijd per geval te onderzoeken en te beoordelen of en zo ja in hoeverre de gebruikelijke hulp van die persoon daadwerkelijk nodig kan zijn. Zie beoordelingstabel in bijlage 1.
Als de Raad heeft onderzocht en heeft vastgesteld dat gebruikelijke opvang kan worden verwacht, kan de Raad de gevraagde aangepaste voorziening voor die partij weigeren. Of de betreffende huisgenoot de gebruikelijke hulp biedt of wil geven, doet niet ter zake.
Bij de beoordeling of en in hoeverre reguliere ondersteuning kan worden verleend, houdt het bestuur rekening met de persoonlijke omstandigheden van degenen die standaardondersteuning moeten verlenen. U bepaalt zelf hoe u de gebruikelijke hulp krijgt.
Gebruikelijke hulp en mantelzorg sluiten elkaar uit. In het geval van mantelzorg is de reguliere (gebruikelijke) zorg behoorlijk achterhaald qua zwaarte, duur en/of intensiteit.
De drukke baan van een huisgenoot, lange werkweken of lange reistijden tellen niet mee bij het bepalen van de gebruikelijke hoeveelheid hulp. Over het algemeen komen alleen mensen in aanmerking die vanwege werk langdurig van huis zijn. Dit is bijvoorbeeld het geval bij internationale truckers, offshore medewerkers of mariniers. Het gaat te ver om deze mensen te dwingen op zoek te gaan naar een andere baan of functie. Het verzuim moet aan de volgende kenmerken voldoen:
• is inherent aan de functie;
• is verplicht;
• verwijst naar een aaneengesloten periode van minimaal zeven dagen.
3.6.1 Uitzonderingen
Reguliere hulp speelt geen rol voor huisgenoten die niet behoren tot de wooneenheid van de gehandicapte bewoner. Zo verwacht de gemeente niet de gebruikelijke hulp van iemand die een kamer verhuurt aan een bewoner met een beperking. Als een andere huisgenoot (die niet onder de ondersteuningsplicht valt) weigert om reguliere hulp te bieden, zal het bestuur zo nodig toch zorg op maat moeten verlenen.
Ook van huisgenoten die ook in de Wmo genoemde beperkingen hebben en dus geen hulp kunnen bieden, wordt niet automatisch de gebruikelijke hulp verwacht. De gebruikelijke hulp mag niet leiden tot (dreigende) overbelasting.
3.6.2 Meer informatie
Zie voor meer informatie over gebruikelijke ondersteuning ook bijlage 1 'Toetsingskader Gebruikelijke ondersteuning'. Op basis van dit addendum beoordeelt de gemeente of en in hoeverre sprake is van gebruikelijke opvang in de situatie van de bewoner.
3.7 Hulp van sociale netwerken/mantelzorg
Om te beoordelen of een burger in aanmerking komt voor maatschappelijke ondersteuning, analyseert de gemeente de individuele situatie van een burger en beoordeelt of de burger met behulp van het sociaal netwerk/mantelzorg zijn in het OMM genoemde beperkingen kan verminderen of wegnemen.
3.7.1 Rood Sociaal
Het sociale netwerk van een bewoner bestaat uit mensen in het huishouden of anderen met wie de bewoner een sociale relatie heeft. Tot de gezinskring behoren gezinsleden, huisgenoten, (ex) echtgeno(o)t(e) (of partner) of mantelzorgers van de bewoner. Andere personen met wie het gezinshoofd sociale relaties onderhoudt, zijn personen met wie het gezinshoofd regelmatig contact onderhoudt, zoals buren en leden van verenigingen.
3.7.2 Mantelzorg
Bij mantelzorg wordt hulp verleend door mensen in de directe omgeving van de bewoner die hulp nodig heeft. Mantelzorg wordt niet verleend in het kader van een helpend beroep, maar is vrijwillige, onbetaalde zorg en kan niet verplicht worden gesteld. Normale (gebruikelijke) hulp blijft qua zwaarte, duur en/of intensiteit flink achter bij mantelzorg. Mantelzorgers zijn meestal mensen met wie de bewoner regelmatig contact heeft. De mantelzorger en de bewoner hoeven niet per se in dezelfde woning te wonen. Mantelzorg en reguliere hulp zijn dan ook elkaar uitsluitende begrippen. Naast reguliere hulp kan een huisgenoot ook mantelzorg verlenen. De mantelzorger geeft zelf aan wat hij, naast de gebruikelijke hulp, kan en wil doen met betrekking tot het helpen van de bewoner, bijvoorbeeld thuis of aan huis.
In het onderzoek analyseert de gemeente of de bewoner informele hulp krijgt. Tijdens de bijeenkomst kan de gemeente de bewoner vragen om zijn netwerk te vragen of iemand informele hulp wil bieden. Als een bewoner mantelzorg krijgt, beoordeelt de gemeente tijdens het gesprek de (lichamelijke) conditie van de mantelzorger, hoeveel tijd de mantelzorger beschikbaar heeft en de reistijd van de mantelzorger. Wat een mantelzorger kan doen verschilt van persoon tot persoon en is mede afhankelijk van de aard van de relatie en de situatie waarin bewoner en mantelzorger zich op dat moment bevinden.
Het bestuur beoordeelt regelmatig de situatie van bewoners en mantelzorgers. Hierdoor wordt de draagkracht van de mantelzorger goed bewaakt en wordt overbelasting zoveel mogelijk voorkomen.
De Raad weet wat er nodig is om de mantelzorg zo structureel mogelijk te laten plaatsvinden en de mantelzorger af en toe te kunnen ontlasten.
Mantelzorgers kunnen overweldigd raken bij het verlenen van mantelzorg. In dat geval kan hulp worden geboden aan de mantelzorger. Zo zijn er Zvw-voorzieningen, zijn er mantelzorgondersteuningen en zijn er patiëntenverenigingen die hulp bieden. Als er door een van deze of andere regelingen geen hulp is voor een mantelzorger, kan de gemeente hulp vragen om de taken van de mantelzorger tijdelijk over te nemen. Zie ook hoofdstuk 8 over begeleiding en pleegzorg.
De Raad houdt rekening met de inzet van inwonende minderjarige kinderen. Informele zorg mag nooit ten koste gaan van het welzijn en de ontwikkeling van kinderen, zoals omgang met leeftijdsgenoten, vrijetijdsbesteding en schoolprestaties. De school houdt rekening met de mogelijkheden en ontwikkeling van kinderen.
Als niemand mantelzorg wil of kan bieden, zal de gemeente zorg op maat moeten regelen. Alleen als er daadwerkelijk sprake is van mantelzorg kan de Raad hiermee rekening houden bij het bepalen van de hulp.
3.8 Algemene bepaling
Om te beoordelen of een bewoner in aanmerking komt voor maatschappelijke ondersteuning, onderzoekt de gemeente of de bewoner gebruik kan maken van een algemene voorziening om zijn beperkingen als bedoeld in de Wet maatschappelijke ondersteuning te verminderen of op te heffen.
De gemeente kent geen "algemene uitkering" met een eigen bijdrage (volgens het Abonnementstarief en in rekening gebracht door het CAK) die in de plaats komt van een persoonsgebonden individuele uitkering (zoals de Huishoudelijke Ondersteuning in de gemeente Rijssen-Holten). Daarom zijn ze niet opgenomen in de verordening.
De algemene voorzieningen (het aanbod van diensten of activiteiten) zijn toegankelijk voor alle inwoners van Wierden. Algemene voorzieningen stellen bewoners in staat om ondanks hun beperkingen zelfredzaam en zelfstandig te zijn en mee te doen (blijven) participeren in de samenleving (participatie).
Noch een provinciale verwijzing, noch een verwijzing is vereist voor een algemene dispositie.
Het college van burgemeester en wethouders kwalificeert als algemene voorzieningen (niet limitatief):
• sociaal-recreatieve of sportieve activiteiten voor specifieke doelgroepen
• Algemene sociale werken
• algemeen toegankelijke activiteiten voor vergaderingen of een zinvolle invulling van de dag
• anonieme hulp op afstand (telefonisch)
• vrijwilligers / bezoekende vrienden
• boodschappenservice
• Klantenservice
• ondersteunende en/of educatieve activiteiten
• gezondheidsdienst (regionale GGD)
• inloopspreekuur voor alle mensen die aan eenzaamheid lijden, of dat nu mentaal of financieel is
problemen
• arbeidsdienst
• mantelzorgondersteuning
• multi- en/of interculturele ondersteuning en activiteiten
• ondersteuning bij administratieve en/of financiële problemen
• daklozenopvang die bestaat uit gewoon slapen en niet meer eten
ondersteuning of meer specifiek, winteropvang
• ouderenadviseurs
• pastorale ondersteuning
• voorzieningen en/of sociaal-culturele activiteiten
• Transportservice
• welzijnsdiensten / diensten (leden) van gezondheidsorganisaties
3.9 Andere regeling of organisatie
Om te beoordelen of een bewoner in aanmerking komt voor maatschappelijke ondersteuning, gaat de gemeente na of de bewoner via een andere regeling of een andere organisatie de beperkingen uit de Wmo kan verminderen of wegnemen. Een voorbeeld van een andere regeling is Wlz. De provincie kan een maatwerkregeling afwijzen als een bewoner verblijfsrecht heeft en kan daarmee de Wlz gebruiken om de beperkingen te verminderen of op te heffen. De gemeente kan een voorziening ook afwijzen als er reden is om aan te nemen dat iemand recht heeft op verblijf en de daarbij behorende langdurige zorg, maar niet wil meewerken aan het verkrijgen van een beoordelingsbesluit van het Centrum Evaluatie Zorg (CIZ).
3.10 Waardering van het recht op een persoonlijk voordeel
De gemeente levert alleen maatwerk als de bewoner de beperkingen heeft als bedoeld in de Wmo en de bewoner deze beperkingen niet op eigen kracht kan verminderen, met reguliere hulp, (mantel)zorg of andere voorzieningen of met behulp van uw sociale netwerk of mee te nemen. Het verlenen van een gepersonaliseerde dienstverlening is dus een aanvulling op wat een bewoner zelf kan doen, met de gebruikelijke hulp, de gebruikelijke voorzieningen of anderen, of met behulp van zijn sociaal netwerk. Zo is de rol van zelfredzaamheid altijd complementair aan wat iemand voor zichzelf (nog) kan doen, met of zonder hulp van zijn omgeving, en is eigen verantwoordelijkheid een belangrijk thema in de Wet Maatschappelijke Ondersteuning. Daarom kan de ondersteuning ook een geheel van maatregelen zijn dat is aangepast aan de individualiteit van de bewoner. Het is dus een reeks van op elkaar afgestemde maatregelen, die als geheel het resultaat garanderen dat de steun moet opleveren.
3.11 Fooien
De gemeente bepaalt of zij voldoende ervaring heeft om de aanvraag voor maatwerk te beoordelen. Als de gemeente meent onvoldoende ervaring te hebben, kan zij deskundig advies inwinnen. Denk bijvoorbeeld aan medisch advies.
3.12 Schema
In figuur 1 is schematisch weergegeven welke stappen worden doorlopen om te beoordelen of een bewoner in aanmerking komt voor een persoonsgebonden toeslag.
3.13 Specifieke criteria voor aandacht in de modaliteit gepersonaliseerde aandacht
De steun die de gemeente verleent aan maatschappelijke ondersteuning in de vorm van een persoonsgebonden uitkering volgt een aantal criteria. Hieronder worden deze criteria nader toegelicht.
3.13.1 Goedkopere vergoedingen
De gemeente geeft alleen de goedkoopste persoonsgebonden tegemoetkoming. Het woord "compenserend" betekent dat de steun gerechtvaardigd, toereikend en noodzakelijk moet zijn volgens objectieve criteria. Dit betekent dat de installatie van voldoende kwaliteit moet zijn en dat de installatie geschikt moet zijn voor de bewoner. Het hulpmiddel moet voldoende aansluiten bij de beperkingen van de bewoner. Er is ook hulp nodig. Alleen hulp willen of veel baat hebben bij hulp is niet voldoende. De gemeente bepaalt (eventueel met hulp van een arts) welke hulp in een bepaalde situatie compenserend (en dus noodzakelijk) is.
De gemeente baseert haar uitkering op de meest economische maatwerkuitkering die compenserend is. U kunt ook de ondersteuningskosten voor de lange termijn bekijken.
3.13.2 Langdurige behoefte
De gemeente biedt in principe alleen service op maat als daar voor langere tijd behoefte aan is. Langdurige behoefte betekent dat de voorziening of dienst niet voor een korte periode nodig is, maar voor een langere periode van zes maanden of langer. Deze periode sluit aan bij de periode waarin een bewoner volgens de Zvw voor korte tijd een medische hulp of voorziening kan lenen. Volgens de Zvw kan een bewoner maximaal zes maanden geneeskundige zorg ontlenen aan het zorgdepot.
De term langdurige behoefte heeft alleen betrekking op woonvoorzieningen, rolstoelvoorzieningen, sportvoorzieningen en vervoersvoorzieningen.
uitzonderingen
Soms kan de gemeente besluiten om niet te voldoen aan de criteria dat een voorziening zes maanden of langer nodig moet zijn. Bij een terminaal zieke bewoner met een levensverwachting korter dan zes maanden kan ook langdurige zorg nodig zijn, bijvoorbeeld korter dan zes maanden.
Hulp bij klussen kan ook voor een kortere periode ingezet worden. Dit kan het geval zijn in situaties waarbij jonge kinderen betrokken zijn. Zie hierover meer in hoofdstuk 7 Thuiszorg.
Afhankelijk van de situatie is het ook mogelijk om Ondersteuningsbehoefte 1 en Ondersteuningsbehoefte 2 voor een korte periode in te voeren. Zie hierover meer in hoofdstuk 8 Ondersteuningsbehoeften.
Figuur 1: Evaluatiegrafiek voor het evalueren van een gepersonaliseerd aanbod
3.13.3 Wordt niet vaak gebruikt
De gemeente verstrekt alleen een persoonsgebonden toeslag als de toeslag ongebruikelijk is voor de bewoner. Meestal zijn de gebruikelijke installaties installaties die iedereen in principe zelf zou moeten betalen. Het aanbieden van deze voorzieningen aan mensen met een handicap op basis van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning is onredelijk en beantwoordt niet aan het doel van de wet.
Om te beoordelen of de regeling algemeen gebruikelijk is voor een bewoner, kijkt de gemeente altijd naar de persoonlijke situatie van de bewoner. Er zijn voorzieningen die na onderzoek vaak gemeengoed blijken te zijn. Voorbeelden zijn: eengreepskraan, tandem, douchestoel en trapfiets (vanaf 16 jaar).
Regelmatige vervanging/verlenging
De toepassing van het criterium 'algemene gewoonte' kan ook betrekking hebben op het periodiek vervangen of vernieuwen van elementen. Normaliter worden bij het downloaden immers de gebruikelijke installaties vervangen door mensen met en zonder handicap. Denk bijvoorbeeld aan een keuken van 20 jaar oud. Bijlage 1 van het Reglement beschrijft de afschrijvingstermijnen van de voorzieningen. Bij de beoordeling of een voorziening algemeen gebruikelijk is, kijkt de gemeente altijd naar de individuele situatie van de bewoner.
gebruikelijke algemene diensten
Onder een algemeen gebruikelijke installatie verstaat de gemeente een installatie waarvan het gegeven de omstandigheden aannemelijk is dat de opdrachtgever deze zou (kunnen) gebruiken, ook als hij geen handicap had, omdat de installatie niet specifiek bestemd is voor mensen met een handicap. , is het algemeen verkrijgbaar en niet (veel) duurder dan vergelijkbare producten.
Dit zijn voorzieningen die het verstrekken van een OMM-voorziening in de weg staan omdat van de bewoner in zijn of haar sociale context wordt verwacht dat hij zelf voor een adequate oplossing kan zorgen.
Voorzieningen voor gemeenschappelijk gebruik zijn in principe voor iedereen toegankelijk, ongeacht of de bewoners gehandicapt zijn of niet. Wat in een bepaalde situatie in het algemeen gebruikelijk is, hangt vaak af van de maatschappelijke normen die gelden ten tijde van de melding. In het algemeen is het volgens de WMO 2015 niet nodig om de gebruikelijke voorzieningen te bieden.
Bij de beoordeling of een voorziening algemeen gebruikelijk is, dient de Raad na te gaan of de voorziening ook voor de klant algemeen gebruikelijk is. De volgende vragen moeten worden beantwoord:
• Is de faciliteit niet specifiek ontworpen voor mensen met een handicap?
• Is de voorziening echt beschikbaar?
• Levert de instelling een adequate bijdrage aan het bereiken van zelfredzaamheid of participatie?
• Is de voorziening financieel houdbaar met een minimuminkomen?
Jezelf financieel kunnen onderhouden met een minimuminkomen
De gemeente beoordeelt of de uitkering financieel kan worden gedragen door cliënten met een minimuminkomen, ongeacht of de betreffende cliënt een minimuminkomen heeft. De gemeente stelt geen aanvullende vermogens- en inkomensvoorwaarden voor een persoonsgebonden uitkering.
uitzonderingen
Uitzonderingen op deze criteria kunnen situaties zijn waarin:
• de functiebeperking treedt plotseling op en leidt tot algemeen gebruikelijke voorzieningen
het moet eerder dan normaal worden gekocht of vervangen;
• de cliënt heeft een inkomen dat door aantoonbare kosten van arbeidsongeschiktheid onder de voor hem geldende bijstandsnorm dreigt te komen.
Lijst met voorbeelden van algemeen gebruikte faciliteiten
Het is niet mogelijk een uitputtende beschrijving te geven van de meest gebruikte voorzieningen.
Hieronder een overzicht van de voorzieningen die de gemeente Wierden in principe als gebruikelijk beschouwt, omdat de meeste mensen ervoor moeten betalen:
Woonvoorzieningen:
• Airco;
• antislip/coating;
• kraanhandgreep;
• leveringskosten;
• keramische of inductiekookplaat;
• ophogen van de tuin/bestrating bij verzakkingen;
• een douchecabine plaatsen of een ligbad creëren;
• badkamerrenovatie (20 jaar of langer);
• keukenrenovatie (20 jaar of langer);
• thermostatische kranen;
• toalete/sanibroyeur em tweede;
• verhoogd toilet of toiletbril;
• verhuiskosten (indien medisch noodzakelijk);
• muurbeugels;
• droger;
• afwasmachine;
• zonwering (inclusief elektrische bediening).
Transportfaciliteiten:
• aanhangfiets;
• het gebruik van een auto;
• eigen auto en bijbehorende gebruikskosten;
• auto accessoires zoals: airconditioning, stuurbekrachtiging, elektrisch bedienbaar
ramen, trekhaak, cruise control;
• bakfiets;
• bromfiets;
• elektrische fiets (met of zonder lage instap) vanaf 16 jaar;
• Elektrische tandem (met of zonder lage instap) voor personen vanaf 16 jaar;
• fiets,
• fiets met lage instap;
• trapondersteunde fiets (in de vorm van een hulpmotor);
• fietsaanhanger;
• ligfiets;
• openbaar vervoer;
• wandelwagen;
• verspreid mij;
• tandem;
• Eindelijk
meerdere:
• alarm;
• boodschappenservice;
• glazenwasser;
• Kinderopvang;
• strijk-/kreukvaste kleding;
• verstrekking van maaltijden;
• Schoonmaakproducten;
• wandelstok.
3.13.4 De voorziening is reeds gevormd of nog niet afgeschreven
De gemeente voert geen maatwerkinstallaties uit als er al steun is verleend op grond van een wettelijke bepaling en de aflossingstermijn nog niet is verstreken. Hierop kan een uitzondering worden gemaakt als eerder vergoede of verleende ondersteuning niet meer adequaat (en dus niet meer compenserend) is. Of als de maatwerkvoorziening buiten schuld van de bewoner verloren gaat of beschadigd raakt, of als de bewoner de gemaakte kosten (deels) betaalt aan de gemeente. Hieronder kan bijvoorbeeld worden verstaan dat de bewoner een beroep kan doen op een verzekering, zoals een opstalverzekering. Ook kan het redelijk zijn dat de gemeente van de bewoner verlangt dat hij, als iemand anders de schade heeft veroorzaakt, de veroorzaker aansprakelijk stelt.
Als een bewoner door onzorgvuldig gebruik of misbruik meer reparaties nodig heeft dan gebruikelijk voor bijvoorbeeld een scootmobiel, dan schendt de gebruiker verplichtingen die horen bij de dienstverlening op maat. Het spreekt voor zich dat OMM geen schade of reparatiekosten vergoedt die rechtstreeks voor rekening van de bewoner komen. In principe moet de bewoner deze kosten zelf dragen. De gemeente kan de aanbieder van een voorziening vragen of de schade is ontstaan door roekeloos gebruik.
De gemeente levert geen nieuwe maatwerkinstallatie als zij eerder een installatie heeft geleverd die al is gedownload maar nog geschikt en in goede staat is. De voorziening blijft compenserend.
3.13.5 De installatie is nog niet gedaan door de bewoner
In de Regeling is vastgelegd dat de gemeente in beginsel pas een maatwerkinstallatie levert als de installatie nog niet is gemaakt of aangeschaft vóór het besluit van de gemeente. Als de voorziening voor die tijd al is getroffen, heeft de bewoner geen beslissingsbeperking meer en hoeft er dus geen voorziening te worden aangeboden. De gemeente kan niet meer bepalen of het nodig was om de voorziening te bieden en wat de goedkoopste compenserende oplossing zou zijn geweest. Dat de bewoner de regels niet goed kent en dus de installatie al heeft begrepen, kan geen excuus zijn.
Hierop wordt een uitzondering gemaakt als de persoonsgebonden voorziening is gemaakt voor melding en/of aanvraag, maar er sprake is van een acute situatie die het uitvoeren van de voorziening spoedeisend maakt. Het is belangrijk dat de gemeente nog de mogelijkheid heeft om de benodigde omvang en behoefte aan de voorziening te beoordelen. De gemeente kan dan de goedkoopste compenserende voorziening bieden.
3.13.6 De uitkering is voor een groot deel gericht op de hulpbehoevende bewoner
De gemeente biedt hulp aan de bewoner om zijn beperking te compenseren. De steun moet dus voor een ingezetene zijn. Bij de beoordeling of een voorziening compenserend is, houdt de gemeente rekening met de gezinssituatie van de bewoner. De gezinssituatie van de bewoner maakt deel uit van de individuele omstandigheden van de bewoner die worden meegewogen bij de beoordeling van de aanvraag.
3.13.7 De faciliteit is niet alleen voor therapeutische doeleinden
De gemeente levert alleen zorg als de zorg op maat niet alleen therapeutisch is. De gemeente stelt daarom geen voorziening ter beschikking als het doel van de voorziening alleen is om bewoners om gezondheidsredenen meer te laten bewegen.
3.13.8 De bewoner werkt voldoende mee
De gemeente verleent alleen hulp als zij kan vaststellen dat de bewoner behoefte heeft aan de voorziening. Als een bewoner niet voldoende meewerkt tijdens de onderzoeksfase van de raad, kan de raad mogelijk niet bepalen of en welke vorm van hulp passend is voor een bewoner. De gemeente kent de bewoner dan geen persoonsgebonden toeslag toe.
3.13.9 Hulp is niet voorspelbaar
De gemeente hoopt dat bewoners met chronische of zelfs progressieve ziekten rekening houden met bestaande en bekende beperkingen en anticiperen op de toekomst. Bij het kiezen van een nieuwe woning of het aanpassen van een bestaande woning verwacht de gemeente dat bewoners rekening houden met hun eigen medische situatie.
De gemeente biedt pas maatwerk om de beperking van een bewoner te verminderen of weg te nemen als het niet meer te voorzien was dat er hulp geboden zou moeten worden. Die voorspelbaarheid heeft vooral te maken met de beperkingen van een bewoner. Als bijvoorbeeld een persoon met een handicap waardoor hij geen trappen meer kan lopen, een woning met trappen betrekt, voorziet de gemeente niet in een voorziening om die handicap te verminderen. In dit geval heeft de bewoner de verantwoordelijkheid om in een voor hem toegankelijke woning te wonen. De bewoner moet rekening houden met zijn beperkingen of de ontwikkeling van zijn bestaande beperkingen.
Hoofdstuk 4 Vervoer
In de wet en de verordening zijn voorzieningen opgenomen om bewoners die moeilijk in en uit de woning en nabij huis komen te helpen in hun eigen huis en leefomgeving. Deze regels worden in dit hoofdstuk verder uitgewerkt.
4.1 Meedoen aan de samenleving
De gemeente zorgt ervoor dat bewoners met een beperking kunnen meedoen in de samenleving en zo kunnen participeren in de maatschappelijke handel. Dit betekent dat een bewoner, ondanks de in de WMO genoemde beperkingen, net als anderen in een acceptabele/redelijke mate:
• moet mensen kunnen ontmoeten;
• moet contacten kunnen onderhouden;
• moet kunnen kopen; Is
• moet kunnen deelnemen aan sociale activiteiten.
De verplichting om persoonlijke assistentie te verlenen, brengt de bewoner niet in precies dezelfde of zelfs betere positie dan voordat hij de ondersteuning nodig had. De gevraagde ondersteuning moet in verhouding staan tot de situatie van de bewoner alvorens ondersteuning nodig is.
Om mee te kunnen doen in de samenleving is het noodzakelijk dat de bewoner zich kan bewegen. Dit zijn lokale verplaatsingen door middel van vervoer in de eigen woon- en leefomgeving ten behoeve van contacten en deelname aan activiteiten en geen incidentele verplaatsingen die bijvoorbeeld slechts jaarlijks voorkomen.
Lokaal kunnen verhuizen betekent de gemeente een straal van 15 tot 20 kilometer rond de woning.
4.2 Transportvereisten
Om te bepalen welke hulp nodig is, bepaalt de provincie de vervoersbehoeften van de bewoner. Daarbij analyseert de gemeente de individuele situatie van de bewoner en diens behoeften, voorkeuren en persoonskenmerken. De gemeente kijkt naar de beperkingen van de bewoner, maar bijvoorbeeld ook naar waar de bewoner naar toe wil en waarom hij hier wil komen. Daarnaast wordt ook gekeken naar zaken als de leeftijd en passende behoeften van de bewoner, de samenstelling van het huishouden van de bewoner en bijvoorbeeld de aanwezigheid van jonge kinderen.
Bij het bepalen van de vervoersbehoefte van een bewoner gaat het er niet om hoe vaak een bewoner op een bestemming wil komen, maar hoe vaak hij dat moet kunnen om voldoende deel te nemen aan het maatschappelijk verkeer.
Bij de beoordeling hiervan gaat het niet om de gewoonte van de bewoner, maar om de wijze waarop de door hem ervaren beperkingen in een acceptabele mate kunnen worden gecompenseerd.De gemeente kijkt per geval naar het sociale leven van de bewoner.
De vraag of bijvoorbeeld een sportieve of recreatieve activiteit waarvoor de bewoner een vervoermiddel aanvraagt past in sociale verhoudingen, hangt van meerdere factoren af. Bij de evaluatie is het van belang of deze sportieve of recreatieve activiteit de enige uitlaatklep is voor de bewoner of dat hij nog veel andere activiteiten heeft. Als een keer per week een uur fietsen de enige recreatieve activiteit is, is het waarschijnlijk een zeer belangrijk onderdeel van het sociale leven van een bewoner. Als de bewoner bijvoorbeeld ook naar een scoutingclub, voetbalclub en visclub gaat en wekelijks bij de familie op bezoek gaat, dan blijft fietsen een onderdeel van het sociale leven, maar is deze activiteit misschien niet van die aard. als deze activiteit wegvalt, kan de bewoner niet of onvoldoende meedraaien in de samenleving.
Het is niet nodig om alle levenswensen van de bewoners te vervullen.
4.3 Een transportvoorziening
De gemeente kan een tegemoetkoming op maat in de vorm van een vervoermiddel verstrekken als een bewoner een Wmo-beperking heeft en niet voldoende kan deelnemen aan de samenleving en deze beperking niet alleen, met de gebruikelijke hulp, informele hulp kan overwinnen. zorg, met de gebruikelijke algemene of algemene gemakken, of met behulp van uw sociale netwerk kan verminderen of elimineren. Zie ook hoofdstuk 3 over het evalueren van een aangepaste installatievolgorde.
4.3.1 Toevlucht nemen tot een ander regime
De gemeente hoeft geen maatwerk te leveren als de bewoner zijn beperkingen voldoende kan verminderen of wegnemen door een andere regeling te treffen. Voorbeelden van andere regelingen zijn:
Zorgverzekeringswet (Zvw):
of voor het vervoeren van een zittende patiënt tijdens nierdialyse, chemotherapie/radiotherapie;
permanente afhankelijkheid van een rolstoel; Is
of zicht zo beperkt dat beweging zonder toezicht niet mogelijk is;
Wet langdurige zorg
of voor vervoermiddelen, vervoer voor dagbesteding;
De Wet van Participatie
of voor vervoer van en naar betaald werk/vluchtelingenwerk;
of gedeeltelijk voor sociale reizen;
Wet op het basisonderwijs, wet op het secundair onderwijs en wet op de specialisatiecentra:
vervoer van en naar scholen (leerlingenvervoer);
Wet van de Jeugd,
vervoer van en naar kinderdagverblijven en jeugdinrichtingen.
Coördinatie OMM en Valys (bovenregionaal transport)
In de praktijk komt het vaak voor dat het college van burgemeester en wethouders een Regiotáxipas afgeeft, niet omdat een bewoner een vervoersbehoefte heeft voor lokale ontheemding (Wmo), maar een bovenregionale vervoersbehoefte. Het college van burgemeester en wethouders geeft dan een Regiotaxipas af omdat de bewoner met deze Wmo-voorziening met Valys kan reizen. Dit is een ongewenst en kostbaar neveneffect van deze regeling.
Voor mensen met een mobiliteitsbeperking creëerde de overheid het vervoerssysteem Valys voor bovenregionaal sociaal-recreatief vervoer.
Valys valt dus niet onder de Wet Maatschappelijke Ondersteuning, maar is een aparte voorziening van de overheid die een aanvulling vormt op de gemeentelijke vergoedingsplicht voor het plaatselijk vervoer van personen met een handicap. Een bewoner komt in aanmerking voor Valyspas als hij:
• bewijs van de gemeente dat u recht heeft op een vervoersvoorziening;
• bewijs van de gemeente dat u recht heeft op een rolstoel of scootmobiel;
• verklaring van of namens de gemeente dat ondanks dat de bewoner niet over de benodigde documenten beschikt, er behoefte is aan bovenregionaal vervoer.
• een gehandicaptenparkeerkaart van uw gemeente; of
• een OV-begeleiderskaart van de Nederlandse Spoorwegen.
4.4 Openbaar vervoer
Een persoonsgebonden voorziening in de vorm van een vervoersvoorziening wordt alleen verstrekt als een bewoner niet in staat is het openbaar vervoer te bereiken en te gebruiken.
Als iemand met het openbaar vervoer kan of naar het openbaar vervoer kan, ligt het voor het oprapen. De gemeente definieert het criterium "onmogelijkheid om gebruik te maken van of toegang te krijgen tot het openbaar vervoer" als volgt:
de bewoner met een beperking kan zich niet zelfstandig 800 meter of meer verplaatsen, al dan niet met loophulpmiddel of vervoermiddel;
de bewoner mag de wachttijden aan de bushalte niet overschrijden;
of de bewoner kan niet in de bus stappen;
of de bewoner kan niet lang zitten of is niet bestand tegen de beweging van de bus of trein.
Naast fysieke beperkingen kan het ook zijn dat iemand psychisch of
psychosociale problemen kunnen niet met het openbaar vervoer reizen. Ben ermee bezig
Om in aanmerking te komen voor een vervoersvoorziening hanteert de provincie de volgende criteria:
de bewoner moet in behandeling zijn of worden verzorgd door een specialist; of
de persoon is al verzorgd zonder dat dit tot een oplossing van de klachten heeft geleid.
Verder is het ontbreken van openbaar vervoer geen criterium of argument voor het verkrijgen van een vervoersvoorziening.
Voor mensen met een loopafstand van minder dan 100 meter zal de Raad beoordelen of in plaats van of naast een voorziening als openbaar vervoer een voorziening voor de zeer korte afstand moet worden geboden. Ook beoordeelt de Raad of een zeer korte afstand voorziening nodig is voor mensen met een loopafstand van meer dan 100 meter maar minder dan 800 meter.
4.5 Collectief vervoer
Een soort vervoersvoorziening op maat is de mogelijkheid voor bewoners om gebruik te maken van het openbaar vervoer. Uitgangspunt is dat vraaggestuurd vervoer geschikt is voor lokaal/regionaal verkeer. Het openbaar vervoer wordt vaak gebruikt om naar bestemmingen te reizen waar met andere mensen afspraken kunnen worden gemaakt. In de meeste gevallen zal het openbaar vervoer de goedkoopste compensatie zijn. Om deze reden wordt, als het openbaar vervoer geschikt is voor de bewoner, vaak voorrang gegeven aan het gebruik van deze dienst boven gepersonaliseerde diensten. Een stipte wachttijd bij het halen en brengen met het openbaar vervoer is geen reden om het openbaar vervoer als ongeschikt te beschouwen voor een bewoner. Als gezin niet samen kunnen reizen, betekent niet per se dat het openbaar vervoer niet geschikt is als het toch mogelijk is om een gemeenschappelijke bestemming te bereiken.
Als openbaar vervoer niet mogelijk of beschikbaar is, kan het college van burgemeester en wethouders voor ander maatwerk zorgen.
Als er een indicatie is van openbaar vervoer, krijgt de bewoner van de Wmo een vervoerspas waarmee hij met de Regiotáxi kan reizen.
4.6 Een auto aanpassen
De gemeente is van mening dat in bijna alle gevallen het goedkoopste compenserende vervoermiddel vraagafhankelijk openbaar vervoer is. Omdat de gemeente het echter belangrijk vindt dat kinderen tot 18 jaar met hun gezin kunnen reizen, kan de gemeente, indien nodig voor het kind, gezinnen met een kind dat de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft bereikt en een handicap heeft, toestaan dat maakt Als u zich niet kunt verplaatsen in uw eigen woonomgeving, zorg dan voor een autoverblijf.
Een automodificatie wordt aangebracht op een door de bewoner zelf aangeschafte auto. Ook wordt er rekening gehouden met de technische staat van de auto en zijn leeftijd. Zelfaanpassing kan bestaan uit:
• oprijplaten of oprijplaten voor de kinderrolstoel;
• rolstoelvergrendeling;
• aanpassing van de vloer in relatie tot de vergrendeling van de rolstoel;
• een RDW-keuring.
Een hoogwerker wordt pas voorzien nadat uit extern oordeel is gebleken dat de specifieke aanpassing aan de personenbus nodig is om het kind te vervoeren.
Het tunen van de auto wordt verzorgd in de vorm van een persoonlijke offerte (PGB). Zie hiervoor hoofdstuk 12 PGB.
4.8 Vespa
De gemeente kan de burger een vervoermiddel in de vorm van een scootmobiel ter beschikking stellen als dit de meest economische compensatieoplossing is voor de beperking van de burger en als parkeren beschikbaar is of kan. Een scootmobiel kan aangewezen zijn als een bewoner substantiële vervoersbehoefte heeft in de directe omgeving. Dit is bijvoorbeeld het geval als een bewoner met een motor boodschappen kan doen, familie kan bezoeken en andere vormen van vrijetijdsbesteding kan hebben. Om te bepalen of een scootmobiel geschikt is voor een bewoner kunnen 3 klassen rijvaardigheid worden aangegeven. Daarna kan eerstelijnszorg ingezet worden om rijvaardigheid aan te leren. Als na 3 lessen en eventuele eerstelijnszorg de rijvaardigheid onvoldoende is om de scooter te bedienen of in het verkeer te gebruiken, beoordeelt de gemeente of een scooter een verantwoorde en passende voorziening is voor de bewoner.
4.9 Uitzonderingen
Er worden geen vervoermiddelen voorzien voor therapeutische doeleinden.
4.10 Tegemoetkoming in de kosten
De gemeente vraagt een bijdrage in de kosten van een maatwerkinstallatie. Zie daarvoor hoofdstuk 13.
Hoofdstuk 5 leeft
De verordening en verordening bevatten bepalingen over wanneer een bewoner in aanmerking kan komen voor een woonvoorziening. Deze regels worden in dit hoofdstuk nader toegelicht.
5.1 Inleiding
Een bewoner met een beperking en/of psychische en/of psychosociale problematiek heeft soms hulp nodig om zo lang mogelijk zo zelfstandig mogelijk in de eigen woonomgeving te kunnen blijven wonen. Ook minderjarigen en thuiswonende mensen met een Wlz-indicatie kunnen deze problemen hebben. De autarkie heeft als missie deze buren te helpen als zij geen oplossing kunnen vinden voor de problemen van normaal gebruik van hun woning. Onder normaal gebruik van de woning wordt verstaan het feit dat de bewoner gebruik kan maken van de basale woonfuncties van zijn woning.
De basis woonfuncties zijn:
• wonen,
• lichaamsreinheid, baden en hygiëne;
• veiligheid in en om de woning en bereikbaarheid van de woning;
• eten bereiden en eten (keuken gebruiken);
• aan- en uitkleden, wassen en verschonen van een baby die volledig afhankelijk is van de zorg van de bewoner;
• essentiële huishoudelijke taken uitvoeren, zoals wassen, strijken en opbergen van kleding;
• slaap;
• door het huis bewegen;
• kinderen moeten veilig kunnen spelen in de woonkamer.
5.2 Een woonvoorziening
Als een bewoner zijn beperkingen in het normale gebruik van de woning niet voldoende kan verminderen of oplossen met behulp van eigen kracht, gebruikelijke hulp, mantelzorg of hulp uit zijn sociale netwerk, algemene voorzieningen, algemeen gebruikelijke voorzieningen of andere voorzieningen, kan de gemeente zorg voor maatwerk in de vorm van een woonvoorziening. De gemeente kijkt niet alleen naar de korte termijn, maar ook naar redelijkerwijs te verwachten ontwikkelingen. Het maakt niet uit of het een huurwoning of een koopwoning is. Ook in afwijkende situaties, zoals een caravan of boot met een vaste standplaats, spreken we in principe van thuis.
Zo lang mogelijk in de eigen omgeving kunnen blijven wonen, betekent dat bewoners zo lang mogelijk zelfstandig moeten kunnen blijven wonen. Dit betekent niet uitdrukkelijk dat dit in de huidige woning moet plaatsvinden.
Als de bewoner met een beperking niet zelfstandig kan wonen in een voor hem of haar passende woonruimte, kan de gemeente een persoonsgerichte voorziening treffen.
Uitgangspunt is dat iedereen eerst voor zijn eigen huis moet zorgen. Aangenomen kan worden dat rekening wordt gehouden met bekende beperkingen, ook met betrekking tot de toekomst.
5.3 Geschiktheidscriteria voor een woonvoorziening
Om in aanmerking te komen voor een maatwerkinstallatie in de vorm van een wooninstallatie, moet de bewoner naast de algemene criteria voor een maatwerkinstallatie voldoen aan specifieke criteria (zie hoofdstuk 3). Dit verwijst naar de volgende criteria:
De terbeschikkingstelling van huisvesting moet te wijten zijn aan de handicap van de bewoner.
Er moet een oorzakelijk verband zijn tussen de beperkingen van de bewoner en de onmogelijkheid om zijn woning normaal te gebruiken;
De bewoner moet zijn hoofdverblijf in de te wijzigen woning hebben.
De bewoner moet in het huis wonen dat hij wil aanpassen en moet hier zijn hoofdverblijf hebben.
5.4 Redenen voor weigering om in aanmerking te komen voor residentiële installatie
In veel situaties biedt de gemeente geen maatwerk in de vorm van huisvesting. Deze weigeringsgronden worden hieronder beschreven:
de beperkingen van de bewoner in het normale gebruik van zijn woning voortvloeien uit de in de woning gebruikte materialen;
De gemeente hoeft de kosten van het aanpassen van de woning niet te dragen als de beperkingen van de bewoner te wijten zijn aan de aard van het materiaal van de woning.
er is behoefte aan een huisvestingsvoorziening wegens achterstallig onderhoud;
De gemeente is niet verplicht huisvesting te bieden als de bewoner problemen heeft met achterstallig onderhoud of het feit dat de woning niet voldoet aan de wettelijke eisen, tenzij:
of de bewoner heeft zich ingespannen om de verhuurder zover te krijgen de gebreken te verhelpen; Is
o Vanwege de gezondheidstoestand van de bewoner is er geen kans dat de beperkingen binnen een redelijk acceptabel tijdsbestek worden opgeheven.
Als uit een medische keuring blijkt dat er onverhoopt extra kosten zijn waar een bewoner niet voor heeft kunnen sparen, mag de gemeente woonruimte verstrekken.
De bewoner verblijft in een hotel of pension, een tweede woning, een aanhanger, een klooster, een vakantie- of recreatiewoning of een niet-eengezinswoning waarvoor de bewoner geen huurtoeslag kan krijgen, zoals woningen gegroepeerd in AVD en huurkamers;
De provincie voorziet niet in woningaanpassingen voor dit type woningen.
De bewoner vraagt woonruimte terwijl hij in een woning woont en de woning had bij nieuwbouw of renovatie zonder veel meerkosten geplaatst kunnen worden;
Steeds meer mensen worden ouder en willen/moeten langer thuis blijven wonen. De gemeente moet zorgen voor adequate en voldoende huisvesting voor ouderen en mensen met een handicap. Daarnaast is het ook belangrijk dat bewoners actief worden gewezen op hun eigen verantwoordelijkheid om in een passende woning te wonen. De bewoners zullen zelf tijdig moeten inspelen op de vergrijzing.
De bewoner is verhuisd uit een bewoonbare ruimte die niet bedoeld is om het hele jaar door bewoond te worden;
De bewoner is verhuisd van een woonruimte waar hij geen problemen had met normaal gebruik van de woning naar een ongeschikte woonruimte;
Als een bewoner verhuist van een woning die voldeed naar een woning die niet voldeed, hoeft de gemeente geen woonvoorzieningen te bieden. Dit is anders als er een belangrijke reden is om te verhuizen, zoals het aannemen van een nieuwe baan in een andere provincie, echtscheiding of huwelijk/vakbond. Om te bepalen of de vorige woning geschikt was, doet de gemeente onderzoek naar de geschiktheid van de vorige woning. Als een bewoner verhuist vanwege een 'gewone wooncarrière', bijvoorbeeld door gezinsuitbreiding of omdat de woning te groot wordt, zoals bij ouderen, kan er voorzien worden in woonvoorzieningen. U moet echter verhuizen naar het meest geschikte huis. Uiteraard kan er ook een andere weigeringsgrond van toepassing zijn. Ook als een bewoner een ongeschikte woning betrekt, maar de gemeente toestemming heeft gegeven om te verhuizen, zorgt de gemeente voor maatwerk in de vorm van een wooneenheid. Voordat een bewoner zijn intrek neemt, wordt van hem verwacht dat hij eerst contact opneemt met de gemeente.
De bewoner wordt overgeplaatst naar een Wlz-instelling;
De bewoner kan dan geen huisvesting in de vorm van verhuisbegeleiding krijgen. De Wet langdurige zorg is immers een andere regeling waar de bewoner een beroep op kan doen, dus de bewoner levert de gemeente geen persoonsgebonden voorziening meer in de vorm van een woonvoorziening conform Wmo 2015.
De installatie van het huis is over het algemeen gebruikelijk;
De gemeente voorziet in principe niet in huisvesting als dat uit gewoonte is. Zaken die vaak vanzelfsprekend zijn, zijn bijvoorbeeld een werkblad, eengreepsmengkranen, keukengerei en een HEPA-stofzuiger. De gemeente gaat altijd na of deze zaken ook in het individuele geval van de bewoner algemeen voorkomen.
De woonvoorziening is bestemd voor huisvesting in een gebouw dat specifiek is ingericht voor een bepaalde groep mensen waartoe de bewoner behoort en de voorziening is bestemd voor een gemeenschappelijke ruimte.
Deze weigeringsgrond kan bijvoorbeeld worden toegepast op een gebouw bestemd voor ouderen of gehandicapten. Voorzieningen die speciaal voor deze groep mensen bestemd zijn, worden geacht in dat gebouw aanwezig te zijn. Deze opstelling wordt dan algemeen als gebruikelijk beschouwd. Dit zijn gebouwen die specifiek bestemd zijn voor een bepaalde groep mensen. Als er veel mensen in een gebouw wonen dat tot een bepaalde groep behoort, wil dat nog niet zeggen dat het een gebouw is dat specifiek gericht is op die specifieke groep mensen.
5.5 Overstapvergoeding
Als er hulp nodig is op grond van de Wmo, verstrekt de gemeente altijd de goedkoopste aanvullende uitkering. Bij een woonvoorziening kan dit ook een verhuiskostenvergoeding zijn in het kader van de verhuizing. De gemeente kan een bewoner vragen een passende woning te betrekken in plaats van de huidige woning te verbouwen. Als de bewoner op dit verzoek besluit te verhuizen, ontvangt hij één vast bedrag, een hervestigingsvergoeding, voor hervestigings- en meubileringskosten. De huidige woonplaats van de bewoner wordt niet gewijzigd. De hoogte van de vergoeding voor overplaatsing wordt in het besluit vastgesteld.
5.5.1 Afweging van belangen in ruil
Kiezen voor het aanvragen van een bewonersoverdracht in plaats van het aanpassen van uw huidige woning is niet eenvoudig of vanzelfsprekend. Voordat de gemeente een hervestigingspremie toekent, maakt de gemeente een belangenafweging. Het is geen verrassing dat belangenafweging erg moeilijk is, aangezien verhuizen zo'n ingrijpende gebeurtenis is in het leven van een bewoner. Soms moeten er veel zorgen worden afgewogen, afhankelijk van de individuele situatie van de huisbewoner. Dit verwijst bijvoorbeeld naar:
• de aanwezigheid van een geschikte woning;
• de kostenvergelijking tussen de aanpassing van de huidige woning en de verhuizing;
• de gezondheidstoestand van de bewoner en zijn huisgenoten;
• de afstand tot de door de bewoner gebruikte voorzieningen;
• de bereidheid van de bewoner om te veranderen;
• de leeftijd van de bewoner en zijn huisgenoten;
• In hoeverre is de huidige woning aangepast?;
• er komt binnen de klinisch aanvaardbare termijn een woning beschikbaar;
• Sociale condities;
• afstemming met andere voorzieningen;
• arbeidsstatus van de bewoner;
• eventuele stijging van woonlasten;
• als de huidige woning eigendom is van de bewoner;
• de aanwezigheid van familie, vrienden en mantelzorg.
Als de gemeente na belangenafweging tot de conclusie komt dat er een passende woning beschikbaar is, kan de gemeente de bewoner compenseren met een hervestigingsvergoeding. Als er echter geen passende woonruimte beschikbaar is, betekent dit niet dat de verhuizing niet door kan gaan. De gemeente heeft de mogelijkheid om naast een verhuisvergoeding ook de nodige aanpassingen aan de woning te regelen, zodat bij een ongeschikte woning de verhuizing toch door kan gaan omdat de ongeschikte woning zich aanpast.
5.5.2 Woning beschikbaar
Als de gemeente liever verhuist, moet er een woning beschikbaar zijn. De gemeente controleert of er binnen de medisch aanvaardbare termijn een woning beschikbaar is. De provincie overlegt met de woningstichting of er geschikte woningen beschikbaar zijn of komen. Voor de vraag wat de medisch aanvaardbare termijn is, kan de gemeente een arts om advies vragen. De gemeente mag niet bemiddelen bij het verkrijgen van een andere woning.
5.5.3 De bewoner wil niet verhuizen
De gemeente dwingt bewoners niet om te verhuizen. Als een bewoner niet wil verhuizen terwijl verhuizen wel mogelijk is, verstrekt de gemeente de bewoner een verhuiskostenvergoeding. Deze verhuiskostenvergoeding kan de bewoner besteden aan het moderniseren van de huidige woning. Als de gemeente een hervestigingsbeurs toekent terwijl de bewoner niet is verhuisd, worden hierover afspraken gemaakt met de bewoner. De gemeente vergoedt dan geen nieuwe beperkingen van het normale gebruik van de woning meer, behoudens beperkingen van het normale gebruik van de woning die ook zouden ontstaan als de bewoner in de betreffende woning zou zijn gaan wonen.
5.6 Een bouwkundige wijziging van de woning
Als de gemeente begrijpt dat de bewoner een aanpassing van de woning nodig heeft in het kader van het verminderen of opheffen van zijn beperkingen, zal de ambtenaar van de gemeente of een externe adviseur een programma van eisen opstellen voor de meest economische compenserende uitkering. De huiseigenaar wordt op de hoogte gesteld van de woningaanpassing.
Bij grote bouwkundige aanpassingen aan de woning werkt het college van burgemeester en wethouders altijd met een programma van eisen, waarin de opdrachtgever één of in ieder geval twee begrotingen opvraagt en presenteert.
In voorkomend geval zal de Raad zelf om een begroting vragen als hij twijfels heeft over de ingediende voorstellen. Biedingen worden door medewerkers van de afdeling "Milieuzaken/Bouw" inhoudelijk beoordeeld en getoetst aan actuele prijzen.
5.6.1 Aantal aanbiedingen
De bewoner verstrekt de gemeente een reeks begrotingen op basis van de waarde van de woningaanpassing. Het aantal offertes dat een bewoner bij de gemeente moet indienen, is weergegeven in onderstaande tabel.
Wijziging beginwaarde Aantal aanhalingstekens
Waarde tot €3.000 1 offerte
Waarde van € 3.000 tot € 10.000 2 offertes
Waarde € 10.000 of meer 3 offertes
5.6.2 Toestemming van de gemeente
Als de gemeente een van de ingediende begrotingen goedkeurt, geeft de gemeente vervolgens toestemming voor de aanpassing van de woning, mits de werkzaamheden bedoeld in het persoonsgebonden budget niet al zonder machtiging zijn aangevangen.
5.6.3 De eigenaar voert uit
De huiseigenaar is verantwoordelijk voor het uitvoeren van de woningaanpassing conform de programma-eisen.
5.6.4 De gemeente controleert
In uw geval kent de gemeente alleen een persoonsgebonden budget toe voor de verbouwing van de woning als de door de gemeente aangewezen personen toegang hebben tot de woning. Controle komt later. Ook moeten aangewezen personen worden geïnformeerd over documenten en tekeningen die betrekking hebben op de woningaanpassing en in de gelegenheid worden gesteld de woningaanpassing te verifiëren.
5.6.5 Betaling aan eigenaar en kennisgeving van voltooiing
Financiële compensatie wordt over het algemeen aan de huiseigenaar betaald na het indienen van facturen. Uiterlijk direct na voltooiing van de werkzaamheden
15 maanden na verlening van de vergunning woningaanpassing verklaart degene aan wie de contante subsidie wordt uitgekeerd (eigenaar) aan de gemeente dat de betreffende werkzaamheden zijn opgeleverd (opleveringsrapport) conform de programma-eisen. Het opleveringsrapport is tevens een verzoek tot verificatie en betaling van de laatste factuur van de opdrachtnemer. Het opleveringsrapport gaat vergezeld van een verklaring dat op het moment van het aangaan van de voorzieningen was voldaan aan de voorwaarden waaronder de financiële vergoeding is verleend. Alle facturen en betalingsbewijzen zijn bijgevoegd. Na de mededeling van de oplevering en de eventuele verificatie van de aanpassing van de woning, zal geanalyseerd worden of het bedrag van de toegekende financiële tegemoetkoming correct is. Woningaanpassing moet de goedkoopste compenserende woonvoorziening blijven.
5.6.6 Woningverzekering
Door bij te bouwen aan de woning wordt de huiseigenaar geacht zijn opstalverzekering aan te passen aan de hogere herbouwwaarde van de woning.
5.7 Vertrekkamer
Een uitgangsruimte is een op maat gemaakte voorziening in de vorm van een leefruimte waarin een bewoner die door een gedragsstoornis ernstig ontremd gedrag vertoont zich kan terugtrekken of ontspannen. Vanwege de handicap van de bewoner, gedragsstoornis, zal de ruimte beperkt zijn in grootte. De beschikbare faciliteiten zijn afgestemd op het doel van de vertrekhal, namelijk ontspannen. De ruimte dient daarom prikkelarm, veilig en voorzien van faciliteiten te zijn die toezicht mogelijk maken. Voor zover het geen technische uitrusting betreft, kan het binnen de reikwijdte van de bepaling vallen.
Op basis van deskundig oordeel (met name het advies van een onafhankelijk psycholoog of herstelbegeleider kan van belang zijn) wordt individueel bepaald of een vertrekruimte noodzakelijk is en aan welke eisen de vertrekruimte moet voldoen. Waar mogelijk worden bestaande ruimtes aangepast, bijvoorbeeld de slaapkamer van degene voor wie een uitgangsruimte nodig is.
Een uitloopruimte is dan ook niet nadrukkelijk bedoeld om overlast voor huisgenoten te beperken, al zou dit wel een mogelijk neveneffect van de inrichting kunnen zijn.
5.8 Maak het bezoekbaar
Als de cliënt in een Wlz-instelling woont, kan de Raad een aangepaste voorziening bieden voor bezoekers in een woning waar de cliënt voor zijn intrek in de Wlz-instelling woonde en nog regelmatig komt (bijvoorbeeld samenwonende partner, kinderen of ouders).
Bezoekbaar betekent dat de persoon toegang heeft tot de woning en toegang heeft tot en gebruik kan maken van een gemeenschappelijke ruimte (bijvoorbeeld de woonkamer) en badkamer.
Aanpassingen om verblijf mogelijk te maken worden niet gerestitueerd.
5.9 Uitzonderingen
Het college van burgemeester en wethouders voorziet niet in aangepaste woonvoorzieningen voor woningaanpassingen voor therapeutische doeleinden, zoals een dialyseruimte en therapeutische baden.
Vrijetijds- of studieruimten worden in principe niet aangepast of mogelijk gemaakt, aangezien het geen basale woonfuncties zijn.
Het college van burgemeester en wethouders wijst een maatwerkinstallatie voor het gebruik van souterrain of zolder af omdat het geen basale woonfuncties zijn.
Als er een interieuraanpassing mogelijk is, bijvoorbeeld in de situatie van een ruime begane grond, zal het college eerst deze situatie beoordelen alvorens in te gaan op de uitbreiding van de woning.
Bij het bepalen van al dan niet bouwkundige woonvoorzieningen houdt het college rekening met de belangen van mantelzorgers, zoals kranen en andere hulpmiddelen die door mantelzorgers moeten worden bediend.
Het college levert geen maatwerkinstallatie zolang de huidige maatwerkinstallatie naar behoren blijft functioneren, ongeacht of de afschrijvingstermijn is verstreken.
Indien uit het technisch rapport van de gecontracteerde aanbieder blijkt dat de huidige maatwerkinstallatie na een reparatie, die binnen de overeenkomst met de gecontracteerde aanbieder valt, na een reparatie lange tijd weer goed functioneert, zal het college van burgemeester en wethouders geen vervangende maatwerkinstallatie leveren.
Een uitzondering is bijvoorbeeld de situatie dat een relatief nieuwe installatie door een plotselinge storing gemoderniseerd moet worden.
5.10 Tegemoetkoming in kosten
De gemeente vraagt een bijdrage in de kosten van een maatwerkinstallatie. Zie daarvoor hoofdstuk 13.
Hoofdstuk 6 Rolstoelen
In de wet en de verordening zijn voorzieningen opgenomen om bewoners die moeilijk in en uit de woning en nabij huis komen te helpen in hun eigen huis en leefomgeving. Deze regels worden in dit hoofdstuk verder uitgewerkt.
6.1 Meedoen aan de samenleving
De gemeente zorgt ervoor dat bewoners die door een handicap als bedoeld in de Wet Maatschappelijke Ondersteuning onvoldoende bewegen binnen en buiten de woning, kunnen profiteren van voorzieningen op maat.
Maatwerk betekent dat de bewoner een rolstoel(installatie) kan krijgen die geschikt is voor het dagelijkse gebruik van de bewoner. Wel dient de bewoner te voldoen aan de voorwaarden vermeld in artikel 9 van het statuut.
6.2 Rolstoelvoorzieningen
De gemeente kan een bewoner een rolstoel(aanpassing) ter beschikking stellen als de bewoner zich niet goed in en uit de woning kan bewegen en daardoor beperkt is in:
• algemene dagelijkse levensverrichtingen (zie ook hoofdstuk 3); of
• deelnemen aan het maatschappelijk verkeer.
De gemeente stelt de bewoner een (rolstoel)aanpassing ter beschikking als de rolstoel is ontworpen om dagelijks in te zitten en de bewoner de rolstoel kan gebruiken om in en uit zijn woning te komen. Het gaat met andere woorden vooral om verplaatsingen rechtstreeks vanuit de woning van de bewoner. Dit zijn bewoners die een rolstoel nodig hebben omdat ze niet of onvoldoende mobiel zijn. Denk bijvoorbeeld aan de situatie waarin iemand niet in staat is zelfstandig korte afstanden te lopen, al dan niet met loophulpmiddelen.
Aangezien de rolstoel nodig is om dagelijks te zitten, sluit dit bijna altijd een rolstoel voor incidenteel gebruik uit, omdat deze is ontworpen voor incidenteel gebruik en langeafstandsreizen naar andere locaties.
De bewoner hoeft niet de hele dag afhankelijk te zijn van zitten. Als de bewoner bijvoorbeeld een bepaalde afstand kan lopen (bijvoorbeeld 100 meter) maar afhankelijk is van zitten, kan het zijn dat hij een rolstoel nodig heeft. Het mag duidelijk zijn dat andere loophulpmiddelen (zoals een rollator of trippelstoel) geen oplossing bieden voor het transferprobleem. Deze loophulpmiddelen kunnen worden verstrekt op grond van de Zorgverzekeringswet.
6.2.1 Behoefte op korte termijn
In principe hebben alleen bewoners die door de aard van hun handicap of probleem langdurig afhankelijk zijn van een rolstoel, op grond van de WMO recht op een rolstoel. Als een bewoner maximaal zes maanden een rolstoel nodig heeft, kan deze volgens de Zorgverzekeringswet worden verstrekt.
6.2.2 Onderzoek (medisch)
De gemeente kan door middel van een (medische) keuring vaststellen of een rolstoel nodig is. De gemeente onderzoekt welk type rolstoel het meest geschikt is voor de bewoner. Bij de keuze van een type rolstoel wordt ook gekeken naar hoe de rolstoel beweegt. Bij de keuze voor bijvoorbeeld een rolstoel controleert de gemeente of de begeleider voldoende kracht en uithoudingsvermogen heeft om de rolstoelgebonden bewoner voort te duwen.
6.2.3 Service, reparatie en onderhoud
De gemeente zorgt via de hulpverlener voor het afleveren van een rolstoel bij een bewoner, zorgt voor rolstoelnazorg, rolstoelpersonalisatie, en onderhoud, reparatie en verzekering van rolstoelwielen. Dit is inbegrepen in de totale huurprijs van deze faciliteit.
6.3 Bewoners met Wlz-indicatie
De gemeente zorgt niet voor maatwerk als een bewoner recht heeft op verblijf op grond van de Wlz. De gemeente stelt de bewoner dan geen rolstoel ter beschikking. Als er reden is om aan te nemen dat een bewoner verblijfsrecht heeft, maar de bewoner niet wil meewerken aan het verkrijgen van een CIZ-nominatiebesluit, zal de gemeente geen maatwerkvoorziening verstrekken.
Bewoners die een Wlz-indicatie hebben maar thuis wonen en dus geen verblijfsindicatie hebben, kunnen in aanmerking komen voor een rolstoelvoorziening.
6.4 Sportfaciliteiten
De gemeente stelt sportvoorzieningen ter beschikking aan inwoners die:
• een bewezen sport beoefenen; Is
• zij kunnen die sport niet beoefenen zonder sportfaciliteiten en de kosten zijn substantieel hoger dan de normale kosten die een valide bewoner maakt voor dezelfde (of vergelijkbare sport); Is
• Sport recreatief en onderhoud zo sociale contacten. Sportfaciliteiten voor topsport moeten worden verzorgd door sponsoring of eigen middelen; Is
• recht hebben op een gepersonaliseerde service. Zie hoofdstuk 3 voor algemene criteria.
6.4.1 Sportrolstoel
De bekendste sportvoorziening is de sportrolstoel. Dit is meestal een rolstoel met een vast frame omdat deze het sterkst is en het snelst stuurt en draait. Sportrolstoelen kunnen worden aangepast aan de gebruiker en specifiek zijn voor een bepaalde sport.
6.4.2 Financiële compensatie
Eens in de vijf jaar kan een bewoner een financiële bijdrage krijgen voor de aanschaf van een sportaccommodatie.
De hoogte van de financiële vergoeding is opgenomen in het besluit. De waarde is bedoeld om voor een periode van vijf jaar bij te dragen aan de aanschaf, het onderhoud en herstel van een sportaccommodatie. Na de periode van vijf jaar kunnen onderhoudskosten worden vergoed als de installatie technisch is geïnspecteerd en goedgekeurd.
6.5 Geen bijdrage in kosten
De gemeente vraagt geen bijdrage in de kosten van het ter beschikking stellen van een (sport)rolstoel aan de bewoner.
Hoofdstuk 7 Huishoudelijke ondersteuning
De Regeling en het Besluit bevatten bepalingen over wanneer een ingezetene hiervoor in aanmerking komt
komt bij Thuishulp. Deze regels worden in dit hoofdstuk nader toegelicht.
7.1 Huishoudelijke Ondersteuning (hierna HO)
Een bewoner met een handicap, chronisch psychisch of psychosociaal probleem die een gestructureerde woning niet aankan en die dit probleem met eigen kracht, gebruikelijke hulp, mantelzorg, algemene voorzieningen, algemeen gebruikelijke voorzieningen of met behulp van zijn grid niet voldoende kan verminderen of oplossen . social geniet je van een gepersonaliseerde service in de modaliteit Huishoudelijke Ondersteuning.
Onder een gestructureerd gezin wordt verstaan:
• in staat zijn om een huis of bewoonbare woning te hebben;
• toegang tot schone en bruikbare kleding en beddengoed;
• zeggenschap hebben over de woning;
• toegang hebben tot noodzakelijke dagelijkse maaltijden; Is
• thuis voor de kinderen van het gezin kunnen zorgen.
bewoonbaar gezin
Het resultaat van de ondersteuning door het gepersonaliseerde aanbod van het hoger onderwijs is een 'leefbaar gezin'. Een bewoonbaar huis betekent dat iedereen gebruik moet kunnen maken van een nette woonkamer, kamers die als slaapkamer worden gebruikt, keuken, badkamer en gang. De woning moet zodanig bewoonbaar zijn dat er geen verontreiniging optreedt en een algemeen aanvaardbaar basisniveau van een bewoonbare woning wordt bereikt. Dit betekent niet dat alle kamers wekelijks schoongemaakt moeten worden. Het betekent dat het huis niet vervuild is en regelmatig wordt schoongemaakt om een algemeen aanvaard basisniveau van levenskwaliteit te bereiken.
Ondersteuning bij het managen van een gestructureerd gezin omvat bijvoorbeeld:
• hulp bij contacten met officiële instanties;
• hulp bij het structureren van het gezin;
• helpen bij het leren zelfstandig wonen;
• helpt bij het omgaan met onverwachte gebeurtenissen die de dagelijkse structuur verstoren; of
• assistentie bij cashmanagement.
Startpunt |
Uitgangspunt is dat mensen primair verantwoordelijk zijn voor hun eigen leven en zelfredzaamheid. Voordat de provincie de HO-voorziening toekent, onderzoekt de provincie welke taken de bewoner in de eigen woning kan uitvoeren en bij welke taken de bewoner hulp nodig heeft. Ook onderzoekt de gemeente welke taken uitgevoerd kunnen worden met behulp van het sociale netwerk van de bewoner, of via algemene en algemeen gebruikelijke voorzieningen of gebruikelijke hulp. Als er taken overblijven die niet worden uitgevoerd, maar die noodzakelijk zijn voor de werking van een gestructureerde woning, krijgt de bewoner een gepersonaliseerde HO-voorziening voor deze taken. Zie ook hoofdstuk 3 van deze beleidsregels.
7.1.1 Eigen energie
Onder zelfredzaamheid worden de activiteiten verstaan die de bewoner zelf kan uitvoeren in relatie tot een gestructureerde woning. Deze activiteiten worden niet overgenomen via een aangepaste installatie. In de praktijk kan dit betekenen dat een deel van de woning door de bewoner zelf wordt gebouwd en een ander deel op maat wordt gemaakt. Een andere manier om je eigen kracht in te zetten, is mee te werken aan een zo efficiënt mogelijke ondersteuning. Bijvoorbeeld het interieur van het huis.
De gemeente gaat ervan uit dat de bewoner aanpassingen aan zijn woning doet om het huishouden te vergemakkelijken. Denk bijvoorbeeld aan een overzichtelijker woninginrichting. Ook gaat de gemeente ervan uit dat een buurman zijn omgeving om hulp vraagt. Denk bijvoorbeeld aan de hulp van vrienden of buren. Zie ook hoofdstuk 3.5 van deze beleidsregels op eigen kracht.
7.1.2 Reguliere hulp
Volgens de gemeente is het in onze samenleving normaal dat de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten waar nodig en mogelijk hun rol in huis op zich nemen, zeker wanneer er sprake is van een beperkte zelfredzame huisgenoot.
Huisgenoten zijn personen met wie de bewoner permanent in een woning woont en waar geen zakelijke relatie mee bestaat als huurder of gast.
Gebruikelijke hulp is de normale dagelijkse zorg die het echtpaar of inwonende ouders en kinderen elkaar geacht wordt te geven omdat zij de woning als wooneenheid beheren en daarmee medeverantwoordelijk zijn voor de exploitatie van die tehuis. De gebruikelijke hulp is van toepassing op alle klantbeperkingen.
Gebruikelijke hulp wordt verleend als er een capabele huisgenoot aanwezig is, bijvoorbeeld (niet limitatief):
• de leiding nemen over huishoudelijke taken;
• de aanvrager/opdrachtgever meenemen naar familie-/huisartsenbezoeken;
• de administratie doen;
• de opvoeding en verzorging van kinderen op zich nemen.
Uitgangspunt van deze beleidsregels is dat degene van wie wordt verwacht dat hij normaal helpt geen belemmering of beperking heeft om de gebruikelijke hulp te kunnen bieden en dat de gebruikelijke hulp niet leidt tot (dreigende) overbelasting. Hieruit volgt automatisch dat telkens moet worden gecontroleerd of de hulp voor de persoon gebruikelijk is. Dit zal tijdens het onderzoek moeten worden vastgesteld. Zonder onderzoek kan niet worden gezegd dat er sprake is van gebruikelijke hulp.
Als een meerderjarige inwoner beweert door overbelasting zijn gebruikelijke huishoudelijke taken niet te kunnen uitvoeren, kan de gemeente een medisch onderzoek vragen om dit aan te tonen.
Als de hulpvrager huisgenoten heeft die het huishouden kunnen doen, wordt aangenomen dat zij dit doen door taakverdeling. Dit principe is gebaseerd op de achterliggende gedachte dat een wooneenheid medeverantwoordelijk is voor het huishoudelijk werk (d.w.z. het beheer van het huishouden) en dat alleenstaanden naast andere dagelijkse activiteiten (werk, vrije tijd, etc.) ook het huishouden beheren. Dit betekent dat als de persoon die gewend was het huishouden te doen dit niet meer kan, andere leden van de wooneenheid het moeten overnemen. Dit principe is bindend en geldt voor alle huisgenoten.
Bij de beoordeling of een bewoner in aanmerking komt voor hoger onderwijs op maat, onderzoekt de gemeente wie in het kader van de reguliere hulp huishoudelijke taken kan verrichten en om welke taken het gaat. Ook analyseert de gemeente de mogelijke overbelasting (dreiging) van naasten van de bewoner (bijvoorbeeld de partner van de bewoner). De gemeente zal hier in het gesprek met de burger extra aandacht aan besteden.
De gebruikelijke hulp is verplicht. Dit betekent dat volwassenen en jonge huisgenoten een bijdrage moeten leveren aan het gezin. De gemeente houdt rekening met het ontwikkelingsstadium van kinderen. Kinderen tot 5 jaar kunnen bijvoorbeeld niet bijdragen aan het huishouden, terwijl kinderen van 5-12 jaar over het algemeen wel in staat zijn om kleine huishoudelijke taken uit te voeren, zoals de tafel dekken, afwassen/afwassen, boodschappen doen, hun eigen kamer op orde houden. in de wasmand geplaatst. Jongens van 12-17 jaar kunnen meestal helpen met licht huishoudelijk werk. Volwassen huisgenoten van 18-22 jaar mogen één huishouden leiden. Vanaf 23 jaar kan het huishouden volledig worden overgenomen door een huisgenoot die het huishouden niet alleen kan doen. Zie bijlage 1B voor meer informatie over het algemene helpconcept.
Bij het beoordelen van de hoeveelheid reguliere hulp die een bewoner zou moeten krijgen, houdt het bestuur rekening met de individuele situatie van elke bewoner.
De volgende factoren zijn geen reden om af te zien van reguliere ondersteuning (deze lijst is niet uitputtend):
druk werk
De drukke baan van een huisgenoot, lange werkweken of lange reistijden tellen niet mee bij het bepalen van de gebruikelijke hoeveelheid hulp. Over het algemeen komen alleen mensen in aanmerking die vanwege werk langdurig van huis zijn. Dit is bijvoorbeeld het geval bij internationale truckers, offshore medewerkers of mariniers. Het gaat te ver om deze mensen te dwingen op zoek te gaan naar een andere baan of functie. Het verzuim moet aan de volgende drie kenmerken voldoen:
• is inherent aan de functie;
• is verplicht;
• verwijst naar een aaneengesloten periode van minimaal zeven dagen.
traditionele genderrollen
Bij het bepalen van de hoogte van de gebruikelijke ondersteuning wordt ook geen rekening gehouden met traditionele rolpatronen op basis van geslacht, religie, cultuur, inkomen of persoonlijke opvattingen over het verlenen van gebruikelijke ondersteuning. Bijvoorbeeld wanneer de man niets in huis doet en alles de verantwoordelijkheid is van het paar of redenen als 'niet gewend zijn' of 'geen huishoudelijke taken willen en/of kunnen doen'. Dit zijn geen redenen om af te zien van reguliere hulp.
leer vaardigheden
Er wordt ook rekening gehouden met vaardigheden. Indien daartoe aanleiding bestaat kan gedurende zes weken ondersteuning worden geboden om huishoudelijke taken aan te leren en/of het huis (efficiënter) te leren organiseren. Het werk wordt niet verondersteld, maar verzonden via instructies.
Als redelijkerwijs niet meer kan worden aangenomen dat een nieuwe taak, zoals huishoudelijk werk, nog kan worden aangeleerd of aangeleerd, dan kan hulp bij zwaar huishoudelijk werk dat anders als normaal zou worden beschouwd, zo nodig worden aangewezen.
Oude leeftijd
Ouderdom is geen criterium om geen reguliere hulp te kunnen bieden. Wel wordt tijdens de studie gekeken in hoeverre iemand in staat is om reguliere hulp te bieden of nieuwe taken aan te leren.
Zie voor meer informatie over reguliere hulp hoofdstuk 3.6, bijlage 1A Toetsingskader Hulp op maat en bijlage 1B Hulp op maat.
7.1.3 Mantelzorg en sociaal netwerk
Mantelzorg is hulp die rechtstreeks voortvloeit uit een bestaande sociale relatie tussen mensen en die niet wordt verleend in het kader van een helpend beroep. Mantelzorgers zijn meestal mensen met wie de cliënt regelmatig contact heeft. De mantelzorger en de bewoner hoeven niet per se in dezelfde woning te wonen. Mantelzorg verlenen overschrijdt de normale gang van zaken in duur en intensiteit. Dit is hulp die verder gaat dan de gebruikelijke hulp. Mantelzorg is altijd vrijwillig en niet verplicht.
Welke hulp de mantelzorger op zich neemt en in welke mate wordt in overleg met de bewoner uitsluitend en uitsluitend door de mantelzorger bepaald.
De gemeente houdt rekening met de belangen van mantelzorgers. Zo kan bij dreigende overbelasting een persoonsgebonden voorziening aan de bewoner worden toegekend om de mantelzorger te ondersteunen bij periodieke vervanging op regelmatige basis. Is het een persoonsgebonden budget, dan kan deze voorziening niet door de mantelzorger worden ingevuld: het is immers zijn (dreigende) overbelasting.
De gemeente kan rekening houden met perioden van afwezigheid van de mantelzorger vanwege vakanties of anderszins.
In de praktijk kan dit betekenen dat een deel van het gezin vrijwillig wordt overgenomen door de mantelzorger, en anderzijds aanvullende of tijdelijke ondersteuning wordt geboden door gebruik te maken van een persoonsgebonden uitkering.
Naast mantelzorg kan de inzet van vrijwilligers (mits aanwezig, beschikbaar en bereid) ook een oplossing zijn om bijvoorbeeld het huishouden te doen bij het doen van boodschappen.
7.1.4 Algemene voorzieningen
Algemene voorzieningen zijn voorzieningen die voor een brede doelgroep toegankelijk zijn en (gedeeltelijke) ondersteuning kunnen bieden.
Een algemene installatie is een installatie die moet worden gebruikt als deze beschikbaar is en een redelijke oplossing biedt voor de problemen van de klant.
Deze omvatten (deze lijst is niet uitputtend):
• alarm;
• boodschappenservice;
• financieel-administratieve ondersteuning;
• glazenwasser;
• hondenuitlaatservice;
• kinderopvang (crèche, crèche, gastouderopvang);
• strijk-/kreukvaste kleding;
• restaurant/horeca;
• opascentraal;
• mogelijkheden om op school te blijven, opvang voor of na school;
• Schoonmaakproducten;
• technische hulpmiddelen (bijv. robotstofzuiger);
• droger.
7.1.5 Gemeenschappelijke algemene installaties
De gemeente levert geen of gering maatwerk als (een deel van) de beperkingen met een algemeen gebruikelijke voorziening kunnen worden verminderd of opgeheven. Kinderopvang wordt over het algemeen beschouwd als een voorbeeld van een voorziening voor algemeen gebruik. De gemeente controleert of de kwekerij daadwerkelijk beschikbaar is. Als een buurman vindt dat kinderopvang in uw situatie een te hoge uitgave is, moet hij dat aan de gemeente laten zien. Van de bewoner mag verwacht worden dat hij er alles aan doet om voor kinderopvangtoeslag in aanmerking te komen.
7.1.6 Overige bepalingen: b.v. bijv. Wlz
De gemeente levert geen of weinig maatwerk als (een deel van) de beperkingen met een andere voorziening kunnen worden verminderd of opgeheven. Als een bewoner bijvoorbeeld recht heeft op bijstand op grond van de Wlz, hoeft de gemeente in de meeste gevallen geen maatwerk te leveren. Als bewoners met een Wlz-indicatie een beroep kunnen doen op HO op grond van de Wlz, zal de conclusie van het onderzoek zijn dat er geen behoefte is aan HO op grond van de Wmo. Als de bewoner vindt dat de HO niet voldoende is, kan hij naar het zorgkantoor gaan.
7.1.7 Uitzonderingen
dieren
De gemeente levert geen HO voor de verzorging van de dieren.
particuliere huishoudelijke hulp
Iemand heeft altijd privé of daarvoor huishoudelijke hulp gehad en vraagt HO aan. Vervolgens moet de Raad na de klacht onderzoeken in hoeverre de cliënt met behulp van mensen uit het sociale netwerk in staat is de beperkingen te verminderen of weg te nemen. Het college kan deze steun echter niet afdwingen. Indien de cliënt op het moment van de declaratie geen eigen hulp meer heeft in de woning en er sprake is van reële beperkingen in het beheer van de tehuis, dienen deze door de Directie te worden vergoed.
Als de cliënt op het moment van de klacht wel beperkingen heeft in het beheer van de woning en particuliere hulp aan huis heeft, wijst de Raad het verzoek af omdat er geen problemen zijn, omdat particuliere hulp deze beperkingen opheft.
Rehabiliteren
Als de aandoening die de thuisbeperking veroorzaakt naar het oordeel van de arts nog behandelmogelijkheden biedt, is alleen huishoudelijke hulp meestal niet geïndiceerd. In zo'n situatie kan helpen in en om het huis immers een rehabiliterend effect hebben. Naast behandeling of revalidatie kan echter ook huishoudelijke hulp geïndiceerd zijn. Dit vereist afstemming met de arts. Een dergelijke indicatie heeft in principe een korte geldigheidsduur, vanwege de duur van het behandel- of revalidatietraject.
Technische middelen
Er is geen sprake van huishoudelijke hulp als de problemen van de betrokkene met technische hulp naar tevredenheid kunnen worden opgelost. Het gereedschap kan bestaan uit gewone huishoudelijke apparaten, zoals een wasmachine of een stofzuiger. Deze hulpmiddelen dienen vanuit het oogpunt van verantwoorde arbeidsomstandigheden ook beschikbaar te zijn voor een mantelzorger. Daarnaast kan gebruik worden gemaakt van bestaand gereedschap zoals een wasdroger of vaatwasser. Als dergelijke apparaten niet beschikbaar zijn maar wel een adequate oplossing voor het probleem zouden bieden, dan zijn deze middelen te verkiezen boven hulp bij de implementatie. De middelen kunnen ook worden gefinancierd door een andere betalingsregeling, gericht op of aangepast aan de beperkingen van de belanghebbende partijen. Indien nodig kan betrokkene worden geïnformeerd over de mogelijkheid van eerstelijns ergotherapie voor ergonomisch advies bij het aanleren van hulpmiddelengebruik/reorganisatie van de woning. De belanghebbende kan in aanmerking komen voor een WMO-voorziening gedurende de tijd dat er geen hulp beschikbaar is (er is dus sprake van een vorm van tijdelijke bijstand).
7.2. hulp op korte termijn
De Regeling (artikel 9 lid 3 letter a) stelt als voorwaarde om voor een maatwerkinstallatie in aanmerking te komen dat de installatie langdurig nodig is. Er is een uitzondering op deze voorwaarde in HO. Kortdurende HO kan ook onder de Wmo vallen als er sprake is van een situatie met jonge kinderen.
Voordat kortdurende HO wordt verstrekt, beoordeelt de gemeente of deze is opgenomen in de aanvullende verzekering van de Zorgverzekeringswet. De Zorgverzekeringswet vergoedt HO gedurende 6 tot 8 weken na ziekenhuisopname. De gemeente vraagt de burger om hierover contact op te nemen met de zorgverzekeraar.
7.3 Structuur van het Binnenlands Ondersteuningsbeleid 2018
Als het onderzoek naar eigen kracht, gebruikelijke hulp, mantelzorg, sociale netwerken, algemene en gebruikelijke voorzieningen of andere wettelijke voorziening is afgerond en de beperkingen van de bewoner niet volledig zijn weggenomen, dan kan de bewoner ondersteuning krijgen met een aangepaste inrichting. HO.
In 2017 heeft de raad het Nationaal Beleidskader Ondersteuning 2018 vastgesteld.
Standaardtijden worden gebruikt om de grootte van HO te bepalen. De effectief in te zetten ondersteuning (activiteiten en frequenties) wordt afgestemd op de situatie van de bewoner en kan dus worden omgeleid naar de praktijk.
Het Beleidskader HO 2018 bestaat uit 6 modules. Elke module heeft zijn eigen te behalen resultaat en geeft per omgeving aan welke werkzaamheden uitgevoerd moeten worden, met welke frequentie en met een tijdsbesteding in minuten.
De zes modules zijn:
• basismodules;
• Extra hygiënemodule;
• Kledingbehandelingsmodule;
• Modulebeheer;
• Foodservice-module;
• Module kinderopvang.
Zie bijlage 3 voor een beschrijving van de modules Beleidskader HO 2018 en verzuimtijden per module.
Overwegingskader
Gepersonaliseerde HO-voorziening past bij de bewoner. Dit betekent dat er allereerst wordt bepaald welke modules gebruikt moeten worden.
Als het alleen een ondersteuning is voor het schoonmaken van het huis, wordt de basismodule gebruikt. Indien een objectiveerbare (medische) handicap vereist is, worden aanvullende modules geïmplementeerd.
Als duidelijk is welke modules gebruikt gaan worden, beoordeelt de gemeente in hoeverre de bewoner zelf (of het sociale netwerk) bepaalde activiteiten kan uitvoeren, activiteiten die niet door de aanbieder worden overgenomen. Tot slot wordt duidelijk wat de bewoner zelf kan en welke werkzaamheden de aanbieder op zich neemt.
Elke module heeft zijn eigen resultaat en zijn eigen maximale norm (de norm bestaat uit activiteiten, frequenties en tijden). Afhankelijk van de persoonlijke situatie van de bewoner wordt bepaald welk deel van de werkzaamheden door een bewoner/netwerk kan worden uitgevoerd en welk deel door de aanbieder wordt overgenomen. Zo wordt maatwerk geleverd.
Tijdens een gesprek met een gemeenteadviseur wordt besproken of de opdrachtgever het gewenste resultaat, een leefbare woning, alleen of met hulp van zijn netwerk kan bereiken. Bespreek met de cliënt welke ondersteuningsbehoeften zij thuis hebben en hoe zij denken hieraan te kunnen voldoen. Thuisbegeleiding door de gemeente neemt de verantwoordelijkheid van de klant niet op zich, maar helpt hem om het resultaat van een bewoonbare woning te behalen. Om dit resultaat te bereiken kan gebruik worden gemaakt van de basismodule. Je eigen kracht wordt bepaald aan de hand van de resultaten van het individuele onderzoek en het is mogelijk om af te wijken van de standaard maximale norm van 105 uur per jaar die geldt voor de basismodule.
Soms is het nodig om naast de basismodule extra ondersteuning te implementeren. Een cliënt kan namelijk als gevolg van objectiveerbare (medische) beperkingen onvoldoende ondersteuning krijgen van de basismodule om het resultaat van een leefbare woning te realiseren. In dergelijke gevallen kunnen aanvullende modules worden gebruikt.
Er moet echter altijd worden overwogen of een aanvullende module moet worden gebruikt of dat een andere aangepaste installatie beter aansluit bij de ondersteuningsbehoefte van de bewoner (de aangepaste ondersteuning moet bijvoorbeeld worden geïnstalleerd). Dit is afhankelijk van het probleem van de cliënt en op welke gebieden. Een extra module kan alleen worden gebruikt als de noodzaak ervan is aangetoond. Dan moet er sprake zijn van een objectiveerbare (medische) handicap.
De grootte van een gezin is geen reden om een extra module toe te wijzen. Ook de aanwezigheid van dieren (met uitzondering van hulphonden) is geen reden om een extra module toe te kennen. De gevolgen hiervan voor de bewoonbaarheid van de woning en het zoeken naar oplossingen daarvoor zijn de verantwoordelijkheid van de opdrachtgever.
Evalueer je eigen kracht binnen de modules.
Binnen modules hebben activiteiten hun eigen objectief bepaalde normtijden. Wanneer op basis van individueel onderzoek het korps zelf in kaart wordt gebracht, wordt duidelijk welke activiteiten de opdrachtgever en het netwerk kunnen uitvoeren. Bij het bepalen van de omvang van de OMM-ondersteuning wordt rekening gehouden met de kracht en het sociale netwerk van de cliënt zelf.
indicatie duur
De persoonsgebonden HO-voorziening kan worden verstrekt voor een periode van zes weken tot vijf jaar. Dit is afhankelijk van de aard van de installatie en de situatie van de klant.
Als de cliënt met HO tijdelijk is opgenomen en de opname duurt langer dan drie maanden, wordt de HO tijdelijk onderbroken vanaf het moment van opname van de cliënt. De HO onderscheiding is nog steeds geldig.
echtgenoot achtergelaten
Als de cliënt overlijdt, krijgt de overgebleven huisgenoot maximaal vier weken HO. Zo heeft de overgebleven huisgenoot vier weken de tijd om op een andere manier ondersteuning te regelen of de (wijzigende) nominatie op zijn naam te laten zetten.
Grondige reiniging
Als een grondige reiniging van de woning van de cliënt noodzakelijk is vanwege ernstige vervuiling, stelt de Raad als voorwaarde dat de woning grondig wordt schoongemaakt door de HO.
Samenvatting van indicatoren
De promptsamenvatting geeft aan welke specifieke activiteiten, in welke ruimte en hoe vaak uitgevoerd moeten worden voor de bewoner. De algemene omschrijving van de kandidatuur maakt deel uit van de beslissing.
7.3.1 Leefruimte
De gemeente vindt het belangrijk dat bewoners hun woonruimte schoon en leefbaar kunnen houden. Een schone en leefbare ruimte betekent niet dat elke kamer wekelijks schoongemaakt moet worden. Dit betekent dat de leefruimte niet vervuild is en regelmatig wordt schoongemaakt om een algemeen geaccepteerd basisniveau van reinheid te bereiken. Tot de woonruimte van de bewoner behoren alleen kamers met een essentiële woonfunctie (zie ook 5.1).
7.3.2 Tuinonderhoud en gevelbewassing
Het onderhoud van de tuin valt niet onder de vergoedingsplicht van de gemeente. Als een bewoner hulp krijgt in en om het huis, valt hulp bij tuinonderhoud daar niet onder. Hetzelfde geldt voor het reinigen van de buitenkant van de ramen. In principe wordt een glazenwasser algemeen als gebruikelijk beschouwd.
7.4 De omvang en vorm van de voorziening
De voorziening HO wordt weergegeven in uren en minuten en de omvang van de voorziening wordt gegeven op basis van de normtijden opgenomen in het Beleidskader HO 2018.
De gemeente biedt de HO-voorziening in principe aan als Natura. Dit betekent dat de gemeente de ondersteuning laat leveren door aanbieders die een raamovereenkomst hebben met de gemeente. Ook een bewoner kan een PGB aanvragen. In dat geval kan de bewoner iemand benaderen die het werk gaat doen. De maximale waarde van het PGB is vastgelegd in het besluit. Zie hoofdstuk 12 voor meer informatie over PGB.
7.5 Tegemoetkoming in kosten
De gemeente vraagt de bewoner om bij te dragen in de kosten van het onderhoud van de woning. Zie hoofdstuk 13.
Hoofdstuk 8 Ondersteuningsbehoeften
Het Statuut en het Besluit bevatten bepalingen over wanneer een ingezetene binnentreedt
Komt in aanmerking voor gepersonaliseerde ondersteuningsbehoeften. deze regels
In dit hoofdstuk worden ze nader toegelicht.
8.1 Inleiding
De gemeente kan een inwoner met een WMO-handicap een persoonsgebonden uitkering geven in de vorm van begeleiding. Het Twentse model (zie 8.3) spreekt niet van oriëntatie, maar van ondersteuningsbehoefte.
Ondersteuningsbehoeften bestaan uit hulp(activiteiten) in het dagelijks leven om zelfstandig te kunnen leven in de eigen woonomgeving. Het gaat er niet om de taken van de bewoner op zich te nemen, maar hem daarin te ondersteunen. Meestal gaat het om het ondersteunen van de bewoner bij het uitvoeren van algemene dagelijkse levensverrichtingen.
Daarnaast kan een bewoner ook worden doorverwezen naar het Cimot in de centrumgemeente Almelo voor hulp in de vorm van begeleid wonen of opvang (zie hoofdstuk 9 van deze beleidsregels).
Met deze hulp kan de bewoner de dag goed vullen en/of veilig de dag doorkomen.
8.2 Criteria voor aangepaste lay-out
Voordat de gemeente een persoonsgebonden uitkering van Hulpvraag 1 of 2 toekent, onderzoekt de gemeente of de bewoner zijn problemen kan verminderen of wegnemen door eigen kracht, reguliere hulp, mantelzorg of hulp uit het sociale netwerk van de bewoner, of via algemene of gebruikelijke middelen. algemene voorzieningen of door een beroep te doen op een andere regeling of organisatie. Voorbeelden van andere regelingen of organisaties zijn een reguliere sportvereniging, algemeen maatschappelijk werk, welzijnswerk, huisartsenpraktijk, mantelzorgondersteuning en andere organisaties die actief zijn in het veld of een beroep doen op ander recht zoals Jeugdzorg, Wet langdurige zorg of de Zvw. Als het gaat om het begeleiden van jongeren is de Jeugdwet de volgende stap. Als een bewoner een Wlz-indicatie heeft, valt de oriëntatie ook binnen de Wlz. Als de bewoner hulp nodig heeft in het kader van een geneeskundige behandeling, valt deze hulp onder de Zvw. Bij dagbesteding kent de gemeente geen dagbesteding op maat toe als een bewoner zijn zelfredzaamheid en participatiebeperkingen ook voldoende kan verminderen met bijvoorbeeld (vrijwilligers)werk of beroepsopleiding. Voor meer informatie over het beoordelen van het recht op een maatwerkregeling verwijzen wij u naar hoofdstuk 3 van deze beleidsregels.
8.3 Het Twentse model
Per 1 januari 2019 werkt de gemeente volgens het Twents model van maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp. Het Twents model is een toegangsmodel dat voorziet in het zorgaanbod op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning en de Jeugdwet. Het model stelt de bewoner centraal en er kan volledig maatwerk worden aangeboden. Het Twentse model is ontworpen om in te spelen op lokale verschillen en gelijke tred te houden met lokale, regionale en landelijke ontwikkelingen. In het Twentse model bepaalt niet de gemeente of, in het geval van jongeren, de referent hoe tot een oplossing te komen, maar de aanbieder in samenspraak met de bewoner. De gemeente of referent bepaalt in overleg met de bewoner wat (welk resultaat) moet worden bereikt. De aanbieder krijgt een budget om de bewoner te ondersteunen zodat dit resultaat behaald kan worden. In het Twentse model is de keuzevrijheid voor bewoners en daarmee ook de diversiteit aan aanbieders gewaarborgd.
8.4 Ondersteuningsbehoeften
8.4.1 Ondersteuningsbehoefte 1 en 2
Samen met de bewoner bespreken we welk resultaat de bewoner (of het gezinssysteem) wil bereiken.
Vervolgens wordt gekeken naar het type ondersteuningsbehoefte van de bewoner (of het gezinssysteem). Het Twentse model spreekt niet meer van oriëntatie, maar van behoefte aan ondersteuning. In het Twentse model zijn er Ondersteuningsbehoeften voor het OMM
1 en 2 gedefinieerd.
Beide ondersteuningsbehoeften worden zowel individueel als in groepsverband aangeboden.
Vorm van ondersteuning Inhoud
Ondersteuningsbehoefte 1
behoefte aan praktische ondersteuning
De bewoner heeft ondersteuning nodig bij het uitvoeren van dagelijkse handelingen en vaardigheden, waarbij hij de regie kan nemen over zijn algemene dagelijkse levensverrichtingen.
Het doel van de ondersteuning is het zelfvertrouwen van de bewoner te stimuleren en diens tekortkomingen te overwinnen. De ondersteuning is gericht op het uitvoeren van alledaagse handelingen en vaardigheden.
Behoefte aan ondersteuning 2
behoefte aan ondersteuning om dagelijkse handelingen en vaardigheden te sturen en te sturen De bewoner heeft ondersteuning nodig om zijn dagelijkse handelingen en vaardigheden te sturen en uit te voeren.
Het doel van de ondersteuning is het zelfvertrouwen van de bewoner te stimuleren en diens tekortkomingen te overwinnen.
De ondersteuning is bedoeld om te helpen bij het monitoren van dagelijkse handelingen en vaardigheden (rijden) en bij de leeftijd passende uitvoering van dagelijkse handelingen en vaardigheden.
8.4.2 Ondersteuningsniveaus
Voor elke ondersteuningsbehoefte worden verschillende niveaus onderscheiden in functie van de kenmerken van de bewoner (of het gezinssysteem). De gemeente bepaalt welke ondersteuningsbehoefte (of combinatie van meerdere ondersteuningsbehoeften) past bij het te behalen resultaat en bepaalt het niveau. De gemeente maakt vervolgens een inschatting van de omvang en duur van de ondersteuning. De gemeente kan hiervoor afstemming zoeken met de aanbieder.
De grootte van de ondersteuning vermenigvuldigd met de prijs bepaalt het maximale budget dat de aanbieder ontvangt om het resultaat te behalen.
Niveau Voorbeelden van kenmerken van de bewoners of familiesystemen die hieronder vallen
Niveau A • Meestal geen of beperkte gedragsproblemen;
• er is een stabiele context (ontwikkeling en onderwijs);
• de bewoner en/of het gezinssysteem kunnen het moment van ondersteuning afspreken;
• de kans op risicosituaties en/of escalatie is klein;
• de bewoner heeft voldoende inzicht: hij kan veranderingen in zijn eigen ondersteuningsbehoefte signaleren en hierop inspelen;
• de bewoner of het gezin is gemotiveerd om ondersteuning te krijgen.
Niveau B • er kunnen gedragsproblemen zijn die het uitvoeren van de ondersteuning bemoeilijken;
• het risico op risicosituaties en/of escalatie is aanwezig maar niet groot;
• de bewoner zelf of het gezinssysteem kan veranderingen signaleren, maar heeft onvoldoende capaciteit om hierop in te spelen;
• De motivatie van het bewoner/gezinssysteem om de ondersteuning voort te zetten is wisselend.
Niveau C • er zijn meestal matige tot ernstige gedragsproblemen die het uitvoeren van de ondersteuning bemoeilijken;
• ondersteuning is geen routine;
• er is geen stabiele context (ontwikkeling en/of opvoeding);
• er is een hoog risico op escalatie/gevaar;
• het is niet mogelijk om de planning af te stemmen met het bewoner/gezinssysteem omdat de situatie zeer variabel en onvoorspelbaar is: een voortdurende herziening van de ondersteuningsplanning is noodzakelijk;
• de bewoner of het gezinssysteem zelf geen veranderingen kan constateren;
• eventueel verscherpt toezicht;
• het bewoner- of gezinssysteem is structureel moeilijk of niet te motiveren om ondersteuning of behandeling na te streven.
8.5 Omvang van de ondersteuning
Uitgangspunt is dat mensen primair verantwoordelijk zijn voor hun eigen leven en daarmee ook voor hun zelfvertrouwen en participatie. Van de bewoner wordt verwacht dat hij eerst alleen en/of samen met zijn omgeving de mogelijkheden ziet om zijn situatie te verbeteren.
In onze samenleving is het heel normaal om je in te spannen om je situatie te verbeteren of iets te doen voor een partner of familielid die op eigen kracht niet volwaardig mee kan doen in de samenleving. De gemeente kan ook afwachten en dit opvragen bij een bewoner die een aanvraag indient bij de gemeente.
Als de eigen mogelijkheden of het sociale netwerk onvoldoende oplossingen bieden, kan ondersteuning van de gemeente nodig zijn.
Enerzijds is het doel om de bewoner op het niveau van participatie en zelfvertrouwen te brengen dat past bij zijn situatie. Van belang zijn: de situatie van de bewoner voordat hij door zijn beperkingen werd getroffen en de situatie van mensen in vergelijkbare omstandigheden en in dezelfde leeftijdsgroep die geen beperkingen hebben.
Aan de andere kant betekent acceptabel dat de bewoner soms moet accepteren dat er belemmeringen blijven, of dat hij bepaalde beperkingen zal moeten stellen. In die zin is de ondersteuning beperkt tot wat nodig is voor zelfvertrouwen en participatie. De ondersteuning strekt zich niet uit tot wat de persoon qua smaak nodig acht of betekent niet noodzakelijkerwijs dat hij alle hobby's moet kunnen uitoefenen die hij eerder had.
Kortom, er zit een grens aan de ondersteuning die de gemeente kan geven.
Daarnaast blijkt uit de jurisprudentie dat niet alle wensen van een bewoner vervuld hoeven te worden, maar slechts een zodanig aantal dat van een bewoner - van wie redelijkerwijs mag worden verwacht dat hij bepaalde beperkingen uitoefent en beslissingen neemt - nog kan worden gezegd dat hij kan deelnemen aan leven. dagelijks. leven in een acceptabele mate binnen de directe leefomgeving.
8.6 vorm van ondersteuning
Ondersteuning kan individueel, in een groep of een combinatie van beide worden gegeven.
Individuele ondersteuning wordt meestal op individuele basis gegeven en is primair gericht op ondersteuning bij het uitvoeren van alledaagse handelingen en vaardigheden.
Bij groepsondersteuning wordt ondersteuning in een groep gegeven. Centraal in de ondersteuning die daarbij wordt ingezet staat het te behalen resultaat (hulp, draagkracht en duur) voor de bewoner.
8.6.1 Individuele oriëntatie
Individuele begeleiding gaat niet over het op zich nemen van taken, maar over het ondersteunen ervan. Meestal gaat het om het ondersteunen van de bewoner bij het uitvoeren van algemene dagelijkse levensverrichtingen (ADL-activiteiten), zoals overzicht houden, plannen maken of netwerken met organisaties. Andere voorbeelden waarbij individuele begeleiding kan worden aangeboden zijn:
• correspondentie beoordelen en archiveren;
• apparaten bedienen;
• praktische vaardigheden;
• hulp bij huisvesting;
• ondersteuning bij het nemen van beslissingen/opties;
• communicatie met autoriteiten;
• stel een wekelijks ritme vast;
• routes leren om van A naar B te gaan;
• Ondersteuning bij het opbouwen van een sociaal netwerk.
8.6.2 Groepsoriëntatie (dagbesteding)
Bij dagbesteding worden activiteiten aan de bewoner aangeboden om de dag te structureren en ziekenhuisopnames (crises) te voorkomen. De dagopvang kan ook gebruikt worden om een mantelzorger/familielid te ontlasten. Voorbeelden van dagelijkse doelen zijn:
• bewonersactivering;
• leren omgaan met dementie;
• sociaal netwerk onderhouden/uitbreiden door middel van dagbesteding;
• een zinvolle invulling van de dag;
• eenzaamheid voorkomen;
• begeleiding overnemen en zorgen voor ritme en regelmaat;
• behoud van bestaande vaardigheden.
Groepsondersteuning dient programmatisch/methodisch te zijn, met als doel de dag te structureren en dagelijkse handelingen en vaardigheden uit te voeren. Groepsgerichte ondersteuning kan ook gericht zijn op het aanleren van nieuwe vaardigheden gerelateerd aan het functioneren (psychosociaal) en het bijdragen aan gedragsverandering. Groepsondersteuning veronderstelt een structurele tijdsbesteding met een welomlijnd resultaat waarbij de bewoner actief wordt betrokken en die er een andere invulling aan geeft dan werk of opleiding. Voor de uitvoering van groepsondersteuning wordt ervan uitgegaan dat de bewoner minimaal 3 uur per dag deelneemt aan groepsondersteuning.
Ook de persoonlijke verzorging bij dagbesteding (zoals helpen bij het toilet) wordt begeleid.
8.7 Gidsverlenging
De gemeente bepaalt op basis van het onderzoek en overleg met de bewoner welke resultaten worden behaald. Op basis van de verwachte resultaten beoordeelt de gemeente welke (combinatie van) behoeften, niveaus en ondersteuningsmodules ingezet gaan worden. De gemeente bepaalt vervolgens het aantal in te zetten minuten of dagdelen tijdens de uitvoering van de dienst. Dit leidt tot een maximaal aantal minuten of dagdelen dat de hulpverlener ter beschikking heeft/kan zetten om het resultaat te bereiken. Deze gegevens worden vastgelegd in de samenvatting van de resultaten. Dit is een formulier waarop duidelijk staat welke afspraken gemeenten en aanbieders met elkaar hebben gemaakt.
evaluatie (tussentijds)
De zorgverlener bepaalt hoe de resultaten worden bereikt, dit wordt vastgelegd in het resultatenoverzicht voordat de zorg start. De gemeente bepaalt wanneer en hoeveel evaluatiemomenten nodig zijn en legt dit vast in het ondersteuningsplan.
Tijdens en na de uitvoering van de zorg is de zorgverlener verantwoordelijk voor het behalen van de resultaten. De zorgprofessional informeert de toegangsfunctionaris tijdig als resultaten niet worden behaald. De toegangsfunctionaris kan dan besluiten een tussentijdse evaluatie uit te voeren waarin nader onderzoek zal plaatsvinden.
Een vergoeding
goedkopere principes
Als dezelfde resultaten kunnen worden bereikt en de geboden ondersteuning een passende oplossing is voor de bewoner, gaat groepsondersteuning voor op individuele ondersteuning. Groepsondersteuning is daarom de goedkoopste en meest passende regeling in de zin van de Wmo.
Uitgangspunt is om een geschikte ondersteuning te gebruiken die zo licht mogelijk, zo kort mogelijk en zo dicht mogelijk is.
Als ondersteuning van de gemeente nodig is, wordt samen met de bewoner bepaald wat de doelen en resultaten zijn die met de geïmplementeerde ondersteuning bereikt moeten worden. Het Twentse model biedt hiervoor een basis, waaruit de juiste ondersteuning, de juiste zorgverlener en het benodigde budget kan worden bepaald.
Bij de bespreking of een niet-persoonlijke voorziening voldoende is, wordt de bewoner gevraagd aan te tonen dat een persoonsgebonden voorziening noodzakelijk is.
Een gepersonaliseerde dienstverlening is wenselijk wanneer een bewoner zonder hulp van een professional in een sociaal isolement terechtkomt, vaardigheden verliest en/of activering nodig heeft om zelfstandig te blijven of te worden.
De installatie op maat moet zo licht mogelijk, zo snel mogelijk en op de meest economische/geschikte manier worden gebruikt. Bij het inzetten van de ondersteuningsgroep wordt in principe eerst gezocht naar een passend aanbod zo dicht mogelijk bij of binnen de grenzen van de gemeente.
Het is altijd de vraag of de ondersteuning bijdraagt aan de doelstelling of het te behalen resultaat. De gemeente bepaalt in het ondersteuningsplan hoeveel minuten of dagdelen er nodig zijn om het afgesproken resultaat te behalen. In welk tijdsbestek kan het resultaat worden behaald, of de evaluatiemomenten moeten worden gepland en of de gemeentelijke richtlijnen moeten worden gebruikt.
8.8 Leef en blijf
8.8.1. opvang zorg
Een bijzondere vorm van ondersteuning kan respijtzorg zijn. Bij respijtzorg wordt een mantelzorger tijdelijk (dagdeel/week of in het weekend) ontlast van zijn taken, zodat de mantelzorger tijd heeft om iets voor zichzelf te doen en nieuwe energie op te doen. De taken van de mantelzorger kunnen worden overgenomen door een vrijwilliger of professionele hulp. Er zijn veel soorten hulp bij respijtzorg, zoals begeleiding aan huis, mantelzorg, dagopvang, pension of kortdurend verblijf. Alvorens een gepersonaliseerde service aan te bieden, wordt geanalyseerd of de bewoner hulp kan krijgen bij andere voorzieningen. Denk aan een beroep op Zvw, hulp via patiëntenverenigingen of organisaties als De Zonnebloem.
ondersteuning op korte termijn
De gemeente kan mantelzorgers ondersteunen door middel van kortdurend verblijf. Deze apparatuur heeft tot doel de mantelzorger(s) te ondersteunen en het tijdelijk verblijf buitenshuis van de zorgbehoevende te vergemakkelijken. Het resultaat moet dus ontlasting van de mantelzorger zijn, zodat de bewoner langer thuis of zelfstandig kan blijven wonen. De dagelijkse zorg wordt verleend door de zorgverlener waar de bewoner voor een korte periode verblijft. Het kortdurend verblijf omvat in ieder geval bed, badkamer, maaltijden (driemaal daags) en logies. De short stay is geen uitgebreid voordeel. De aangepaste resource Ondersteuningsbehoeften kan afzonderlijk worden vermeld. Als er ook verpleging of persoonlijke verzorging nodig is, moet er een indicatie op basis van de Zvw worden aangevraagd.
Het vervoer van en naar de shortstayvoorziening is in beginsel de verantwoordelijkheid van de bewoner. Je kunt gebruik maken van eigen vervoer of hulp uit je eigen netwerk. Indien de bewoner hiertoe niet in staat is, wordt vervoer aangegeven.
De omvang van het short stay is één, twee of drie dagen per week; afhankelijk van wat nodig is in de specifieke situatie van de bewoner of diens mantelzorger(s). Er is een maximum van drie dagen (72 uur) per week gedefinieerd, aangezien het overnachtingen zijn. Meer dan drie dagen verblijf in een instelling is een ziekenhuisopname waarvoor op grond van de Wet langdurige zorg een intramurale verwijzing moet plaatsvinden. Het is denkbaar dat in specifieke situaties een uitzondering kan worden gemaakt om een verblijf van maximaal 14 aaneengesloten dagen toe te staan, zodat mantelzorgers op vakantie kunnen.
Een belangrijke voorwaarde voor kortdurend verblijf is dat de mantelzorger geen beroep kan doen op een vorm van tijdelijke opvang op basis van zijn zorgverzekering.
8.8.2 Huisvesting en verblijfsmodule
Onder wonen en wonen wordt verstaan: een 24-uurs voorziening voor volwassenen (WMO 2015) en/of kinderen (Jeugdwet) ter vervanging van de huiselijke situatie. Sociale huisvesting voor volwassenen maakt geen deel uit van de module wonen en wonen. De woning wordt ontworpen naar de mogelijkheden en wensen van de bewoner. In het Twentse model wordt onderscheid gemaakt tussen de bandage en de brace en kan naast de bandage ook de brace worden gebruikt.
De daken kunnen complementair worden ingezet wanneer er naast de behoefte aan ondersteuning ook behoefte is aan Wonen en Wonen. De aanbieder van de ondersteuningsbehoefte is uiteindelijk verantwoordelijk voor het behalen van het resultaat. De van toepassing zijnde ondersteuningsbehoefte moet worden geleverd door een gecontracteerde aanbieder voor ondersteuningsbehoefte, als het om zorg in natura gaat. De inzet in beide modules vindt in onderlinge afstemming plaats.
Bij wonen en wonen hanteert de gemeente een maatwerkvoorziening voor bewoners ter vervanging van hun eigen woning. Soms is het tijdelijk of voor langere tijd niet mogelijk om thuis te zijn en is het noodzakelijk om op een andere plek te blijven. Afhankelijk van de mogelijkheden en wensen van de bewoner wordt deze woonruimte ontworpen in de module Wonen en wonen.
Wonen en wonen bestaat uit twee vormen: Dakje 1 en Dakje 2.
Een dak bestaat uit de volgende elementen:
Accommodatie;
B. eten en drinken;
w. aspecten gerelateerd aan het hotel (zoals schoonmaken, koken, portier, receptioniste, nachtdienst, beveiliging en nachtwaker);
D. leefomgeving (dag/nachtopvang i.p.v. zorg in de natuurlijke omgeving, zoals gezin).
Onder leefomgeving verstaan we:
Dag/nachtopvang ter vervanging van zorg in de eigen natuurlijke omgeving, zoals gezin. Het is dus een 'gezins- of dagelijkse situatie'. De steun die we elkaar meestal bieden, bijvoorbeeld door activiteiten te doen, sociale vaardigheden aan te leren. Wanneer de ondersteuning specifiek nodig is om een ander resultaat van de bewoner te bereiken, wordt deze aangevuld met de behoefte aan ondersteuning. Dit is buitengewone steun.
Plafond 1 verwijst naar de tijdelijke vervanging van de huiselijke situatie in een 24-uurs professionele omgeving. Een professional is aanwezig wanneer de bewoner daar behoefte aan heeft en wanneer er alarm wordt geslagen. In hoeverre dit nodig is, hangt af van de leeftijd en de persoon. De bewoner functioneert sociaal vrij zelfstandig. Beperkt toezicht is noodzakelijk voor hun maatschappelijke zelfredzaamheid. Het gaat dan vooral om begeleiding en stimulering bij het aangaan van relaties en sociale contacten en deelname aan het maatschappelijk leven. De bewoner heeft af en toe hulp, toezicht of begeleiding nodig met betrekking tot psychosociale/cognitieve functies. De bewoner werkt naar leeftijd aan algemene dagelijkse levensverrichtingen (AVD). Er zijn meestal geen of beperkte gedrags- of psychiatrische problemen of deze problemen zijn beheersbaar. Dit is kortdurend verblijf/respijtzorg.
Dak 2 verwijst naar het 24 uur per dag vervangen van de woonsituatie in een professionele omgeving met actief toezicht. Er zijn (LVB)problematieken waarbij de bewoner onvoorspelbaar gedrag vertoont. De bewoner heeft veel sturing, regulering en toezicht nodig.
Er is met name sprake van verbaal agressief gedrag, manipulatief gedrag, ongecontroleerd, ongeremd gedrag en/of reactief gedrag ten opzichte van de interactie.
Op het gebied van sociale zelfredzaamheid hebben de bewoners vaak hulp nodig en nemen soms de regie, vaak niet in staat om zelfstandig taken uit te voeren. Dit verwijst vooral naar het uitvoeren van complexere taken, het organiseren van de dagelijkse routine en taken die besluitvorming en probleemoplossend vermogen vereisen. Bij het psychosociaal/cognitief functioneren hebben bewoners af en toe of vaak behoefte aan hulp, toezicht of begeleiding.
De bewoner werkt naar leeftijd qua AVD. Wel is regelmatig toezicht en stimulatie nodig, vooral bij kleine verzorgingstaken, persoonlijke verzorging van tanden, haar, nagels, huid en wassen, eten en drinken. Er zijn meestal geen beperkingen als het om mobiliteit gaat.
De huisvesting is passend bij (het gedrag van) de bewoner. Dit betekent dat het een veilige omgeving is voor de bewoner en bestand is tegen geweld/mishandeling. De begeleiding van de bewoners is fysiek georganiseerd. De installatie is zo ontworpen dat adequaat toezicht kan worden uitgeoefend om de veiligheid te beheersen.
Deze dekking kan aanvullend worden gebruikt wanneer er naast de behoefte aan ondersteuning ook behoefte is aan Wonen en Wonen. Er is altijd een combinatie, want de ondersteuning die de bewoner nodig heeft, overstijgt de gebruikelijke ondersteuning.
Er is een gediplomeerde slaapservice (pedagogisch).
De woon- en verblijfmodule Wmo kan worden ingezet voor bewoners met LVB2 (licht verstandelijke beperking) en kan worden ingezet voor het ontlasten van mantelzorgers, de zogenaamde respijtzorg (kort verblijf, zie 8.8.1).
8.9 Vervoersmodule voor dagbesteding en logeren en logeren
Als een bewoner vervoer van en naar de dagbesteding nodig heeft en geen beroep kan doen op een andere voorziening of zelf vervoer kan regelen, kan de gemeente ook per vorm van dagbesteding het vervoer van en naar de dagbesteding toewijzen aan de bewoner.
De gemeente is verantwoordelijk voor het vervoer van en naar de groepsondersteuning en de module wonen en wonen als de bewoner en zijn omgeving er zelf niet uitkomen.
Uitgangspunt is dat de ondersteuning zo dicht mogelijk bij de bewoner georganiseerd wordt.
Vervoer van en naar de ondersteunings- en verblijfsmodule en groepsgerichte huisvesting kunnen worden toegewezen als onderdeel van het gepersonaliseerde aanbod. Vervoer wordt gecontracteerd en de bewoner moet de gecontracteerde vervoerder gebruiken wanneer zorg in natura wordt gebruikt. Gepersonaliseerd openbaar vervoer (Regiotaxi) kan niet worden gebruikt voor vervoer van en naar de groep.
De gemeente zorgt voor de persoonsgebonden structurele vervoersvoorziening als de gemeente vaststelt dat een bewoner niet zelfstandig (fiets of ander vervoermiddel) of met regulier vervoer op de plek kan komen waar één van de vormen van ondersteuning (OB 1 of OB2) wordt geboden. hulp of met hulp van een mantelzorger of andere mensen in hun sociale netwerk of in het openbaar vervoer.
Uitgangspunt voor het gebruik van groepsondersteuning (hierna dagbesteding) is dat deze wordt verzorgd door de dichtstbijzijnde mantelzorger, mits er een gelijkwaardig en adequaat aanbod is. Hiermee wordt de reistijd van de bewoner zoveel mogelijk beperkt.
Bij het vervoer van en naar de dagbesteding is het uitgangspunt dat de bewoner zelf (bijvoorbeeld met eigen fiets of auto, of met het openbaar vervoer) of met behulp van de omgeving, zoveel mogelijk zorg draagt voor het vervoer. mogelijk. Als de bewoner over eigen vervoer beschikt en kan beschikken, heeft de bewoner in beginsel geen recht op een indicatie vervoer.
Indien de bewoner geen eigen vervoermiddel heeft of het gebruik van een eigen vervoermiddel niet past bij zijn situatie, kan persoonlijk vervoer worden toegekend. De gemeente vergoedt dan de vervoerskosten naar de dichtstbijzijnde passende zorgaanbieder.
8.10 Tegemoetkoming in de kosten
De gemeente vraagt aan de bewoner een bijdrage voor de kosten die verband houden met de Ondersteuningsbehoefte. Zie hoofdstuk 13.
Hoofdstuk 9 Beschermd wonen en opvang
In artikel 9 van de Regeling en artikel 6 van het Besluit staan regels over beschermd wonen en opvang. Deze regels worden in dit hoofdstuk verder uitgewerkt.
9.1 Inleiding
Aanleunwoningen zijn maatwerk voor mensen die niet alleen in de samenleving kunnen overleven. Dit zijn langdurig afhankelijke mensen die in een beschermende omgeving leven en risico lopen op terugval. Er is een grote diversiteit aan problematiek bij de doelgroep die sociale huurwoningen heeft en in die zin varieert ook het perspectief op de mogelijkheid om zelfstandig te wonen sterk.
De gemeente vindt het belangrijk dat bewoners van aanleunwoningen zoveel mogelijk verantwoordelijkheid nemen voor hun woon- en financiële situatie.
De opvang (inclusief de vrouwenopvang) is een voorziening op maat die opvang en begeleiding biedt aan mensen die het huis uit zijn en zich niet kunnen redden in de samenleving. Dit kan bijvoorbeeld gevolgen hebben voor mensen die door huiselijk geweld hun huis hebben moeten verlaten en nergens anders heen kunnen. Het doel van de opvang is om mensen zo snel mogelijk alleen te laten blijven in de samenleving.
9.2 Gemeente Centrum
De wettelijke verantwoordelijkheid voor sociale huisvesting en sociale huisvesting ligt bij alle gemeenten. De centrumgemeente heeft het mandaat en de bevoegdheid om sociale woningbouw en opvang uit te voeren.
De centrumgemeente Almelo voert deze vormen van woonzorgtaken uit voor de gemeente Wierden. De centrumgemeente Almelo voert het door hen vastgestelde beleid uit en ontvangt het budget voor de uitvoering van deze taken.
De gemeente biedt opvang en beschermd wonen aan conform het vastgestelde beleid van de centrumgemeente Almelo, de vigerende verordening maatschappelijke ondersteuning en de overige daarop gebaseerde normen en/of regels van het maatschappelijke ondersteuningsbeleid van deze centrumgemeente.
9.3 Beschermd wonen en opvangcriteria
9.3.1 Definitie
Aanleunwoningen: “het wonen in een instellingswoning met bijbehorende begeleiding en begeleiding, gericht op het bevorderen van zelfredzaamheid en participatie, psychisch en psychosociaal functioneren, stabilisatie van een psychiatrisch syndroom, het voorkomen van verlating of maatschappelijke nood, of het voorkomen van gevaar voor de bewoner of anderen , bedoeld voor mensen met psychische of psychosociale problemen die zich niet kunnen redden in de samenleving”.
Opvang: "opvang en begeleiding van mensen die hun woonsituatie hebben opgegeven, al dan niet vanwege gevaar voor hun veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, en die niet alleen kunnen blijven in de samenleving."
9.3.2 Centrale toegang
Er kunnen redenen zijn om aanleunwoningen te bieden als iemand door psychische problemen niet zelfstandig kan wonen zonder directe nabijheid van 24-uurs begeleiding of ondersteuning. Tot nu toe wonen veel mensen die door psychische problemen niet zelfstandig kunnen blijven in regionale sociale huisvestingsinstellingen.
De toegang tot sociale huurwoningen wordt geregeld via het CIMOT (Centrum Maatschappelijk Opvang Twente). Bewoners die gebruik willen maken van een sociale woning worden daarom doorverwezen naar CIMOT. CIMOT wordt gefinancierd en geautoriseerd door de centrumgemeente Almelo. CIMOT beoordeelt of de bewoner afhankelijk is van sociale huisvesting (in huisvesting in een instelling) en of er een plek is of kan worden geboden, rekening houdend met de voorkeuren van de bewoner.
In spoedeisende gevallen dient de gemeente waar iemand zich aanmeldt direct te zorgen voor een tijdelijke voorziening op maat in afwachting van de uitkomst van het onderzoek.
Hoofdstuk 10 Beoordeling mantelzorg
Hoofdstuk 5 van artikel 15 van de Regeling bevat de regels voor de jaarlijkse beoordeling van mantelzorgers.
10.1 Teken van dank
De gemeente schenkt jaarlijks een gift aan mantelzorgers. Door jaarlijks verschillende activiteiten te organiseren als vorm van waardering, toont de gemeente haar dankbaarheid aan de mantelzorgers die zorgen voor de inwoners van de gemeente.
Het mantelzorgonderzoek bestaat uit diverse activiteiten gedurende het jaar en de mantelzorgdag, ondersteuning van (jonge) mantelzorgers en organisatie van lotgenotencontact.
Mantelzorgondersteuning is niet bedoeld voor mantelzorgers die alleen zorgen voor mensen die recht hebben op langdurige zorg.
Hoofdstuk 11 Vormen van ondersteuning
In hoofdstuk 3 van het besluit wordt uitgelegd op welke manieren de gemeente maatschappelijke ondersteuning kan bieden.
De gemeente kan op drie manieren een persoonsgebonden uitkering verstrekken:
• als zorg in natura (ZIN); of
• als persoonsgebonden budget (PGB); of
• als financiële vergoeding.
11.1 Hulp in de vorm van zorg in natura
In principe biedt de gemeente een persoonsgerichte dienstverlening aan als zorg in natura (ZIN). In dit geval heeft de gemeente een contract gesloten met een aanbieder/leverancier die de installatie levert. Een voorziening in natura wordt over het algemeen verstrekt:
• Eigendom; of
• in bruikleen; of
• door persoonlijke service.
11.1.1 In eigendom of ter beschikking gesteld
Als de gemeente het eigendom van de voorziening op maat verstrekt, is de bewoner eigenaar van de voorziening. De gemeente doet dit bijvoorbeeld vaak met kleine subsidies. Als de gemeente de voorziening in bruikleen geeft, blijft de voorziening eigendom van de aanbieder of de gemeente. De bewoner maakt dan gebruik van de voorziening van iemand anders. De bewoner tekent daarvoor een leningsovereenkomst.
Als de bewoner de voorziening niet meer nodig heeft, kan de gemeente besluiten deze te verwijderen en opnieuw te verdelen onder een andere bewoner die de voorziening wel nodig heeft.
11.1.2 Persoonlijke diensten
Bij maatwerk in de vorm van dienstverlening in natura kan de bewoner voor de gevraagde dienstverlening gebruik maken van een door de gemeente gecontracteerde aanbieder, zoals thuiszorg.
11.2 Hulp in de vorm van PGB
Een bewoner die liever zichzelf helpt en geen gebruik wil maken van natura, kan een PGB aanvragen. Hiervoor moet de bewoner aan een aantal voorwaarden voldoen. Zie hoofdstuk 12 van deze beleidsregels voor informatie over een PGB.
11.3 Hulp in de vorm van een financiële vergoeding
De gemeente kan ook een persoonsgebonden uitkering aanbieden in de vorm van een financiële bijdrage. De bewoner krijgt dan ondersteuning in de vorm van een geldbedrag. Dit bedrag is bedoeld om bij te dragen in de kosten die de bewoner maakt bij de aanschaf van de aangegeven voorziening of bij het organiseren van hulp. De bewoner kan een aanbieder of aanbieder kiezen en de details van de te verlenen hulp of voorziening afspreken. Een financiële tegemoetkoming is een vooraf bepaald bedrag dat ongeveer de noodzakelijke kosten dekt. Een financiële bijdrage hoeft dus niet volledig rendabel te zijn.
De gemeente verstrekt een financiële subsidie aan de bewoner of een gemachtigde van de bewoner. De toeslag wordt niet betaald via de sociale zekerheidsbank (SVB). De bewoner hoeft geen bijdrage te betalen in de kosten van de persoonlijke dienstverlening die als financiële tegemoetkoming wordt verstrekt.
Kenmerken van financiële compensatie.
Samengevat betekent dit dat een financiële voorziening de volgende kenmerken heeft:
• een financiële bijdrage is een vast bedrag; Is
• een financiële bijdrage hoeft niet volledig rendabel te zijn; Is
• er wordt geen financiële subsidie verstrekt via de SVB; Is
• bij toekenning van financiële subsidie hoeft de inwoner van de gemeente Wierden geen bijdrage in de kosten te betalen; Is
• de bewoner kiest zelf een aanbieder of leverancier en stemt de invulling van de te verlenen ondersteuning of voorziening af.
Hoofdstuk 12 Persoonlijk Budget
In de artikelen 11, 12, 13, 14, 17, 18 en 19 van het Reglement en artikel 5 van het Besluit staan regels over het persoonlijk budget. Veel van deze regels worden in dit hoofdstuk nader toegelicht.
12.1 Inleiding
Bewoners die volgens de gemeente hulp nodig hebben, krijgen in principe ondersteuning aangeboden in de vorm van Zorg in Kind (ZIN). Wel kan de bewoner bij de gemeente aangeven dat hij de tegemoetkoming liever in een persoonsgebonden budget (PGB) ontvangt dan in het ZIN. Voorwaarde is dat de bewoner het PGB besteedt voor het doel waarvoor de gemeente de tegemoetkoming verstrekt. Het PGB wordt aan inwoners beschikbaar gesteld via de Sociale Bank (SVB). Met het PGB kan de bewoner de hulp krijgen en geven die hij wil. Een PGB is een volwaardig alternatief voor ZIN.
12.2 Gesprek
Als een bewoner hulp wil krijgen in de vorm van PGB in plaats van ZIN, kan hij dat bijvoorbeeld tijdens het gesprek aangeven. In het gesprek wordt besproken aan welke voorwaarden een bewoner moet voldoen om in aanmerking te komen voor een pgb. Hierbij wordt onder meer gekeken naar de vragenlijst in bijlage 3 'Past PGB bij u?'. Deze vragenlijst kan als leidraad dienen om duidelijkheid te krijgen over de motivatie van de bewoner en of een PGB passend is voor de bewoner.
12.3 Formele of informele hulp
Met het PGB kan een bewoner hulp kopen van een formele aanbieder/verzorger of van een informele aanbieder/verzorger.
12.3.1 Formele bijstand
Formele hulp betekent:
• professional of aanbieder ingeschreven in het Handelsregister (KVK) als ondersteuner; Is
• heeft een staat van dienst die GREAT heet omdat het belangrijk is om ondersteuning te bieden; Is
• Geen hulp van 1e en 2e graads bloed- of gehuwde familieleden van de bewoner.
Eerstegraads bloed- of aanverwanten zijn ouders (adoptie) en kinderen (adoptie). In de tweede zijn het grootouders, kleinkinderen, broers en zussen.
12.3.2 Informele hulp
Informele hulp betekent:
• de assistent of verstrekker heeft geen diploma en staat niet ingeschreven in het handelsregister (KVK) als hulpverlener; of
• Ondersteuning wordt verleend door gehuwde of bloedverwanten in de 1e en 2e graad van de bewoner. Dit geldt ook als de ouder of het familielid een diploma heeft en is ingeschreven in het handelsregister (KVK) voor de geleverde zorg.
Een PGB kan dus ook worden besteed bij iemand uit het sociale/informele netwerk van de bewoner. Dit geldt niet voor de gebruikelijke zorg die van het sociale netwerk van de bewoner verwacht mag worden of als er sprake is van mantelzorg. Als een bewoner voornemens is naar het PGB te gaan om hulp te krijgen van het sociaal/informeel netwerk, dan moet hij dat in zijn begrotingsplan verantwoorden. Het is belangrijk dat de persoon in het sociale netwerk geen druk uitoefent op de bewoner in zijn besluitvormingsproces.
Om te beoordelen of iemand uit het sociale netwerk betaald kan worden, zal de gemeente meewegen of de persoon uit het sociale/informele netwerk van de burger in staat is om de gevraagde hulp te bieden en of de kwaliteit van de geboden ondersteuning voldoende is. Zeker voor zeer kwetsbare bewoners is het van groot belang dat zij de nodige ondersteuning krijgen om zo lang mogelijk in hun eigen omgeving te kunnen blijven wonen. Afhankelijk van het geval kan het zijn dat een persoon uit het informele netwerk effectievere en efficiëntere kwalitatieve ondersteuning kan bieden. Maar dit kan ook anders zijn. Als het PGB wordt besteed aan informele hulp, dan moet die hulp ook voldoen aan de kwaliteitseisen die de gemeente stelt.
12.4 Voorwaarden
Om in aanmerking te komen voor een PGB moet in ieder geval aan de volgende drie voorwaarden worden voldaan:
1. De bewoner moet voldoende draagkracht hebben om de functies van het PGB verantwoord uit te voeren. Een bewoner kan hiervoor ook ondersteuning krijgen van zijn sociale netwerk of van een belangenbehartiger.
De gemeente beoordeelt of de bewoner -eventueel met hulp van derden- daartoe in staat is. De gemeente kan daarbij onder meer rekening houden met de volgende feiten en omstandigheden:
• beheersing van de Nederlandse taal;
• de mate van beperking (licht, matig, ernstig) van de bewoner op het gebied van:
sociale zelfredzaamheid
psychisch functioneren
o geheugen- en oriëntatiestoornissen;
• het kunnen opstellen of sluiten van een overeenkomst met degene aan wie PGB wordt besteed;
• het vermogen om een beslissings- en ondersteuningsplan te begrijpen;
• het kunnen sturen van degene aan wie het PGB wordt besteed bij het verlenen van maatschappelijke ondersteuning;
• kunnen omgaan met een computer / digitale vaardigheden hebben.
Vertegenwoordiger
Als een bewoner een ander heeft gemachtigd om zijn belangen in het kader van het PGB en de aan het PGB verbonden taken uit te oefenen, stelt de gemeente voor die persoon dezelfde eisen als voor de bewoner. De agent kan niet de zorgverlener zijn.
Indien een curator, mentor of gevolmachtigde ontbreekt,
representatieve akte:
• de echtgenoot of partner van de bewoner; of;
• Uw ouder, kind, broer of zus (als de bewoner geen echtgeno(o)t(e) of partner heeft of niet kan of wil optreden als vertegenwoordiger.
2. De bewoner moet aangeven waarom hij een PGB wil ontvangen in plaats van een uitkering in de vorm van een ZIN.
Het PGB wordt alleen verstrekt op verzoek van de bewoner of diens vertegenwoordiger. In het budgetplan kan de bewoner zijn motivatie voor een PGB uitspreken.
3. De kwaliteit van de voorzieningen moet voldoende zijn en de voorzieningen adequaat voor de bewoner.
In artikel 2.3.6, tweede lid, letter c) van de WMO is vastgelegd dat een douanebepaling in ieder geval:
• naar het oordeel van de Raad op een veilige, effectieve, efficiënte en klantgerichte wijze worden verstrekt.
De gemeente geeft alleen een PGB af als de kwaliteit van de installatie voldoende is. Vanuit het oogpunt van kwaliteit kijkt de gemeente periodiek of steekproefsgewijs of het PGB correct is besteed.
In hoofdstuk 7 (artikelen 17, 18 en 19) van het statuut is vastgelegd hoe de gemeente beoordeelt of de kwaliteit van de persoonlijke dienstverlening goed is. De evaluatie wordt hieronder beschreven.
Inhoudelijk: kwaliteit van de ondersteuning
• De ondersteuning is gericht op de reële noden en de persoonlijke situatie van de bewoner (bijvoorbeeld een rustige omgeving voor mensen met de diagnose autisme).
• Is duidelijk hoe de ondersteuning gericht is op of bijdraagt aan het vergroten van zelfredzaamheid en participatie (ontwikkelingsgericht), psychisch en psychosociaal functioneren, stabiliseren van psychiatrische stoornissen, het voorkomen van verwaarlozing of maatschappelijke nood of het voorkomen van mishandeling? anderen?
• Waar nodig en gewenst wordt ondersteuning geboden samen met oa andere vormen van maatschappelijke ondersteuning, alsmede voorzieningen voor volksgezondheid, preventie, zorg, jeugdzorg, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen.
• Wordt de ondersteuning verleend volgens professionele standaarden? Wordt de ondersteuning verzorgd door gespecialiseerd personeel met MBO/HBO werk- en toezichthoudend denkvermogen? Is het beschikbare personeelsbestand compatibel met de bevolkings- en ondersteuningsbehoeften van de klant? Als er kinderen in het spel zijn, is hier dan voldoende kennis voor?
• Zijn er concrete doelen geformuleerd en laat het plan zien hoe de resultaten worden gemonitord?
• Worden sommige middelen consequent gebruikt voor dagbesteding? Worden de mogelijkheden voor betaald werk, onbetaald werk en onderwijs optimaal benut?
• Heeft de mantelzorger gunsten toegezegd (bijvoorbeeld kinderbijslag, een luxe woning of (tijdelijke) huurverlaging) als de bewoner alimentatie koopt?
Andere kwaliteitsaspecten
• Hebben alle medewerkers die directe of indirecte begeleiding geven een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG)?
• Past de verzorger de Meldcode Kindermishandeling en Huiselijk Geweld toe?
• Heeft de zorgaanbieder een medezeggenschapsraad?
• Voert de zorgverlener jaarlijks een klanttevredenheidsonderzoek uit en zijn de resultaten daarvan beschikbaar voor (potentiële) cliënten?
• Heeft de zorgverlener een klachtenprocedure?
• Kan de zorgaanbieder de continuïteit van de af te nemen ondersteuning uit het PGB waarborgen?
• De zorgprofessional geen veroordeling, aanwijzing, maatregel of boete heeft gekregen
of een gemeente; de
of een door een gemeente aangewezen WMO-toezichthouder; of
of een keuringsinstelling; de
het zorgkabinet O
of een zorgverzekeraar; of
er is een rechter
in de periode van drie jaar voor ingebruikname van het persoonsgebonden budget dat van invloed is op de veiligheid, doelmatigheid en cliëntgerichtheid van de ondersteuning?
• Kan de bewoner uitleggen waarom hij een PGB wil?
Financieel
• Staat de mantelzorger ingeschreven bij de KvK als erkend mantelzorger (de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van zorg)?
• Voldoet het budgetplan aan de door de faculteiten vastgestelde lijst van vergoedingen en maximumtarieven (per uur)?
• Voldoet de financiële ondersteuning aan het door de faculteiten vastgestelde maximumbudget?
• Komt de eigen bijdrage van de mantelzorger (bijvoorbeeld huur, maaltijden) overeen met het inkomen van de bewoner?
• Krijgt de mantelzorger huur betaald?
onafhankelijke deskundige
Zo nodig schakelt de gemeente een onafhankelijke deskundige in die de kwaliteit van de hulpverlening door het PGB beoordeelt. Het is de vraag of de hulp die ingezet wordt ook biedt wat de bewoner nodig heeft om aan de gestelde doelen te werken.
12.5 Informatieplicht
Vanzelfsprekend levert de bewoner alle benodigde informatie of gegevens aan de gemeente en werkt hij mee aan het onderzoek waarbij de gemeente beoordeelt of een PGB kan worden afgegeven.
12,6 Gasto GBP
Het PGB wordt door de gemeente verstrekt voor het behalen van een bepaald doel of resultaat. Een inwoner mag het budget niet besteden aan een ander doel of resultaat dan waarvoor het PGB is verstrekt. Als een inwoner dat doet, kan de gemeente het PGB herzien of intrekken. Zie hiervoor hoofdstuk 15 van deze beleidsregels.
Verdeling PGB Wmo op basis van het begrotingsplan
Hoofdstuk 13 Tegemoetkoming in de kosten
In hoofdstuk 6 (artikel 16) van de statuten legt de gemeente vast in welke aangepaste voorzieningen en algemene voorzieningen aan de bewoner wordt gevraagd om mee te dragen in de kosten en hoe de hoogte van de tegemoetkoming in de kosten wordt bepaald.
13.1 Inleiding
Als de gemeente een bewoner een installatie op maat geeft, vraagt de gemeente in de meeste gevallen een bijdrage aan de bewoner in de kosten. De kostenbijdrage is een geldbedrag dat de bewoner elke 4 weken moet betalen voor het gebruik van de voorziening. Het CAK regelt de vaststelling en inning van de tegemoetkoming in de kosten. Het CAK stuurt een brief aan de bewoner met daarin de hoogte van de eigen bijdrage.
13.2 Voor welke installaties
De gemeente vraagt een tegemoetkoming in de kosten van de meeste maatwerkinstallaties die worden geleverd als ZIN of PGB.
Ook vraagt de gemeente een bijdrage voor de kosten van algemene installaties.
13.3 Geen eigen bijdrage in kosten
Voor het ter beschikking stellen van gepersonaliseerde rolstoelen, sportrolstoelen, regionaal taxivervoer en voorzieningen voor kinderen tot 18 jaar wordt geen kostenbijdrage gevraagd.
13.4 Hoogte bijdrage in kosten
Het CAK stelt de waarde van de eigen bijdrage vast. Het abonnementsgeld wordt toegepast op het eigen bijdragebedrag voor maatwerkvoorzieningen, met uitzondering van logies en logies en de uitzonderingen genoemd in 13.2/13.3. Dit betekent dat voor alle maatwerkinstallaties dezelfde maximale eigen bijdrage geldt. Het maakt niet uit of een bewoner één of meerdere maatwerkinstallaties tegelijk gebruikt. Bewoners kunnen de contributie controleren bij het CAK of op de website van de gemeente. Zodra aan een bewoner een aangepaste voorziening is toegewezen waarop een kostenbijdrage wordt toegepast, informeert de gemeente de bewoner over de voorwaarden en de hoogte van de eigen bijdrage.
13.4.1 Dagbijdrage openbaar vervoer
De gemeente biedt geen onbeperkte gratis vervoersmogelijkheden. Net als voor inwoners zonder beperking wordt voor het openbaar vervoer (Regiotaxi) een reiskostenvergoeding per kilometer in rekening gebracht. Voor Regiotáxi wordt een reisbijdrage gelijk aan de kosten van het openbaar vervoer in rekening gebracht.
13.5 Periode eigen bijdrage
De inwoner betaalt een eigen bijdrage tijdens het gebruik van de douanevoorziening of voor de periode waarvoor het PGB is verstrekt. Bij steun voor wonen en voorzieningen betaalt de bewoner nooit meer dan de kostprijs van de voorziening. Als de bewoner de voorziening leent, hoeft hij nooit meer te betalen dan de huur die de gemeente voor de voorziening betaalt. De voorziening wordt dan geen eigendom van de bewoner.
Hoofdstuk 14 Verplichtingen
De artikelen 4, 5 en 6 van de statuten beschrijven de functies die de gemeente en de burger onderling hebben. Het beschrijft ook de rechten en plichten van beiden. Dit wordt in dit hoofdstuk uitgebreider besproken.
14.1 De rol van de gemeente
Samen met de bewoner zoekt de gemeente naar een oplossing voor de knelpunten van de bewoner. De gemeente en de bewoner gaan respectvol met elkaar om. Dit betekent bijvoorbeeld dat:
• de gemeente zorgt ervoor dat het voor de bewoner duidelijk is dat u namens de gemeente contact met hem opneemt. De gemeente houdt het aantal contactpersonen zo beperkt mogelijk;
• de bewoner heeft altijd recht op een gesprek op het gemeentehuis of bij de bewoner thuis als de bewoner zijn probleem wil bespreken. De gemeente helpt de bewoner om zijn probleem met een andere organisatie te bespreken als hulp bij dat probleem tot de taak van die organisatie behoort;
• de gemeente informeert de burger adequaat over de gevolgde procedures en zorgt ervoor dat deze zo eenvoudig mogelijk zijn;
• de gemeente respecteert de privacy van de bewoner;
• De gemeente informeert de bewoner over zijn rechten en plichten.
14.2 De rol van de bewoner
De bewoner is primair verantwoordelijk voor het oplossen of verminderen van zijn beperkingen. De bewoner gaat daarom eerst na welke mogelijkheden hij heeft om zijn probleem op te lossen (self-efficacy). Als de bewoner een persoonsgebonden uitkering van de gemeente krijgt, zorgt de bewoner ervoor dat de ondersteuning van de gemeente niet langer duurt dan nodig is. Hieronder worden drie specifieke verplichtingen beschreven waaraan de bewoner moet voldoen als er een gepersonaliseerde service is verleend of zal worden verleend.
14.2.1 De informatieplicht
Als de gemeente daarom vraagt, maar ook niet vraagt, moet de bewoner de gemeente zo spoedig mogelijk alle gegevens en bescheiden verstrekken die nodig zijn om het recht op een persoonsgebonden uitkering vast te stellen of te heroverwegen en waarover de bewoner redelijkerwijs kan beschikken. beschikbaarheid. . Deze verplichting geldt dus niet alleen tijdens de aanvraag, maar ook tijdens het gebruik van het maatwerkmiddel. De gemeente vraagt geen gegevens op die niet nodig zijn om de aanvraag van de bewoner in behandeling te nemen.
Voorbeelden van informatie die een bewoner moet verstrekken, zijn:
• verandering in de gezins- of woonsituatie van de bewoner, zoals intrekken of scheiden, of een situatie dat iemand bij de bewoner intrekt;
• als een bewoner voor hetzelfde doel een dubbel PGB krijgt, moet de bewoner dit doorgeven aan de gemeente;
• verander van aanbieder die ondersteuning biedt op basis van GBP.
Gevolgen van het niet voldoen aan de informatieplicht
Als een bewoner niet (voldoende) voldoet aan de informatieplicht, kan de gemeente de persoonsgebonden toeslag beëindigen of intrekken. Hiervoor moet de gemeente de bewoner vooraf in de gelegenheid hebben gesteld de juiste gegevens aan te leveren of aan te vullen zodat de gemeente kan beslissen over het recht op persoonlijke dienstverlening.
14.2.2 De verplichting tot medewerking
De bewoner moet meewerken aan het noodzakelijke provinciale onderzoek om het recht op een persoonlijke dispositie vast te stellen. Ook in de periode daarna moet de bewoner meewerken als hij gebruik maakt van de gepersonaliseerde service. Het verlenen van medewerking houdt bijvoorbeeld in:
• bijwonen van een gemeentehuisvergadering na oproeping door de gemeente;
• meewerken aan een onderzoek door een door de gemeente ingehuurde deskundige.
De verplichting om mee te werken geldt ook voor huisgenoten van de bewoner bij het bepalen van het recht van de bewoner op een persoonsgebonden toeslag. Het gaat dan bijvoorbeeld om medewerking aan een onderzoek naar hulp door een huisgenoot van een bewoner.
Gevolgen van niet meewerken
Als de bewoner of zijn huisgenoten niet meewerken aan een raadsonderzoek, kan de raad mogelijk niet bepalen of de bewoner in aanmerking komt voor maatschappelijke ondersteuning. Deze situatie kan ertoe leiden dat de gemeente besluit het verzoek om maatschappelijke ondersteuning van de bewoner af te wijzen of te negeren. De gemeente kan ook besluiten een verleende uitkering stop te zetten, in te trekken of te schorsen.
Gebrek aan samenwerking kan er ook toe leiden dat er onvoldoende rekening wordt gehouden met de behoeften en voorkeuren van de bewoner. Als de gemeente bijvoorbeeld de voorkeuren van de bewoner niet kent, kan de gemeente daar bij het toekennen van een persoonsgebonden toeslag geen rekening mee houden.
14.2.3 Identificatieplicht
Indien de bewoner maatschappelijke ondersteuning wil genieten, is hij verplicht zich te legitimeren met een geldig identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de Identificatieplicht. Om zich te legitimeren dient de bewoner een geldig identiteitsbewijs te overleggen aan de gemeente. Een bewoner kan dit bijvoorbeeld doen tijdens een gesprek met een gemeenteambtenaar.
Gevolgen van niet legitimeren
Als een bewoner zich niet kan legitimeren op verzoek van de gemeente, kan de gemeente de bewoner mogelijk geen persoonlijke dienstverlening bieden.
Hoofdstuk 15 Beëindiging, herziening, claim en opschorting
van installatie
In hoofdstuk 4 (artikel 14) van de regeling is vastgelegd dat de gemeente toezicht moet houden op de voorzieningen die in natura of als pgb worden geboden. Deze regels worden in dit hoofdstuk nader toegelicht.
15.1 Beëindiging van het recht op persoonlijke service
De gemeente kan het recht op een persoonsgebonden uitkering laten vervallen. De provincie beëindigt de persoonsgebonden voorziening als de bewoner direct of in de toekomst geen recht meer heeft op die voorziening. Als de douane-installatie werd geleverd, kan de gemeente de bewoner of zijn gezin vragen de installatie op te halen.
De gemeente kan bijvoorbeeld het recht op een persoonsgebonden uitkering laten vervallen in de volgende gevallen:
• de bewoner verhuist naar een andere gemeente en heeft recht op voorzieningen op maat in de andere gemeente;
• de bewoner is voldoende hersteld van zijn beperkingen en behoort niet meer tot de WMO 2015 doelgroep;
• de bewoner overlijdt;
• de bewoner krijgt een Wlz-indicatie.
15.2 Intrekking of herziening van het besluit maatschappelijke ondersteuning
Het geheel of gedeeltelijk schrappen van een recht op een geïndividualiseerde uitkering (gedurende een periode in het verleden) wordt herziening of herroeping van de beslissing genoemd. Bij herziening van een besluit beslist de gemeente opnieuw met terugwerkende kracht over het recht op een sociale uitkering, het recht op een persoonsgebonden uitkering wordt dus anders bepaald dan in een voorgaande periode. Door een besluit terug te draaien beslist de gemeente met terugwerkende kracht over het recht op bijstand voor een periode in het verleden waarin de gemeente heeft vastgesteld dat er geen recht op bijstand bestond.
De provincie bepaalt wanneer een herziening of intrekking van kracht wordt. De gemeente houdt rekening met de situatie van de bewoner en handelt behoedzaam. Zo geeft de gemeente de bewoner even de tijd om zich voor te bereiden op de veranderende situatie. De termijn die de gemeente hanteert, is afhankelijk van de situatie. Als de intrekking of herziening plaatsvindt omdat de bewoner niet de juiste informatie heeft verstrekt, is deze termijn korter dan wanneer de bewoner overstapt naar bijvoorbeeld een Wlz-instelling. De gemeente kiest dan meestal een noodzakelijke periode om Wlz zorgvuldig te vervangen door Wmo-zorg.
De gemeente kan een besluit tot verlening van een douanefaciliteit in de onderstaande gevallen intrekken of herzien.
15.2.1 Verstrekte informatie is onjuist of onvolledig
De gemeente kan een besluit tot het verstrekken van een aangepaste voorziening ongedaan maken of herzien als een bewoner onjuiste of onvolledige informatie heeft verstrekt en als het verstrekken van juiste of volledige informatie zou leiden tot het niet of ter beschikking stellen van een aangepaste voorziening. Het gaat om informatie waarvan de bewoner redelijkerwijs had kunnen weten dat hij die informatie had moeten verstrekken.
Als een bewoner bijvoorbeeld de Thuishulp op maat van de gemeente heeft gekregen en niet heeft aangegeven samen te wonen met een gezonde partner die ook alleen het huishouden kan doen, kan de gemeente het besluit dat de Ondersteuning aan huis is verleend intrekken. Als de gemeente had geweten dat de bewoner samenwoonde met een gezonde partner die ook alleen voor het huis kon zorgen, had de gemeente geen thuiszorg verleend. Door het besluit tot verlening van Thuishulp in te trekken heeft de bewoner nooit recht gehad op Thuishulp van de gemeente.
15.2.2 De aangepaste indeling is niet meer nodig (kan ook een PGB zijn).
De gemeente onderzoekt van tijd tot tijd of er aanleiding is om een besluit tot verstrekking van een maatwerkvoorziening of een daaraan gekoppeld PGB te heroverwegen. Als een bewoner de installatie niet meer nodig heeft, kan de gemeente de maatwerkinstallatie buiten gebruik stellen. Ook kan de gemeente kijken of een bewoner de voorziening buiten de reguliere inspectietijden nog nodig heeft.
15.2.3 Aangepaste indeling (kan ook een PGB zijn) is niet meer geschikt
Als de persoonsgebonden toeslag (met eventueel PGB) niet meer past bij de bewoner, kan de gemeente de persoonsgebonden toeslag intrekken of de ondersteuning van de bewoner aanpassen (herzien).
15.2.4 De bewoner voldoet niet aan de voorwaarden (hieronder valt ook het PGB)
Als een bewoner zich niet houdt aan de voorwaarden die de gemeente aan de verstrekking van de persoonsgebonden toeslag heeft gesteld, kan de gemeente het besluit waarin tot verstrekking van de persoonsgebonden toeslag is besloten, herzien of intrekken. Als een inwoner bijvoorbeeld het gebruik van een PGB niet kan verantwoorden met nota's terwijl het een voorwaarde van de uitkering was, kan de gemeente dat PGB met terugwerkende kracht intrekken.
15.2.5 Geen gebruik maken van maatwerkinstallaties (hieronder valt ook PGB) of voor enig ander doel
Als blijkt dat een bewoner geen gebruik maakt van de persoonsgerichte dienstverlening of deze voor een ander doel gebruikt dan waarvoor de gemeente de ondersteuning verleende, kan de gemeente het besluit waarbij de ondersteuning is verleend intrekken of herzien. Dit betekent dat de bewoner toen geen recht had op deze bijstand. De gemeente kijkt altijd naar de individuele omstandigheden van de bewoner. Als een bewoner tijdelijk geen gebruik kan maken van een voorziening, bijvoorbeeld door ziekenhuisopname, kan de gemeente de voorziening tijdelijk opschorten. Als echter blijkt dat de bewoner geen gebruik maakt van de voorziening of de voorziening met of zonder ondersteuning drijft, kan de gemeente de beschikking tot ondersteuning herzien of terugdraaien.
15.2.6 PGB niet binnen drie maanden na betaling gebruikt
Als een inwoner een toegekend PGB niet binnen drie maanden gebruikt voor het doel waarvoor het PGB is toegekend, kan de gemeente de aanspraak op het PGB intrekken. De gemeente gaat er dan vanuit dat de bewoner het PGB niet nodig heeft.
15.2.7 Het onvoldoende meewerken aan het (her)onderzoek
Als een inwoner onvoldoende meewerkt aan een (her)onderzoek naar het recht op een persoonsgebonden toeslag en de gemeente hierdoor niet voldoende informatie kan verzamelen, kan de gemeente de toegekende persoonsgebonden toeslag intrekken of herzien. Het kan zijn dat de gemeente het recht op de voorziening niet meer kan bepalen.
15.2.8 Meer dan 13 weken in een Wlz-instelling of in een Zvw-instelling
Als een bewoner langer dan 13 weken in een Wlz-instelling of in een instelling op grond van de Zvw verblijft, kan het zijn dat de bewoner geen behoefte meer heeft aan persoonsgebonden voorziening. De gemeente kan dan het besluit herroepen waarin de persoonsgebonden toeslag aan de bewoner is toegekend.
15.3 Vordering van de Douanebepaling
Nadat de provincie een beslissing om een aangepaste faciliteit te verstrekken heeft teruggedraaid of herzien, kan de provincie de geldwaarde van de faciliteit of het BNP van de bewoner opeisen. Er bestond immers na intrekking of herziening van de maatwerkvoorziening geen of minder recht op de maatwerkvoorziening.
De gemeente kan aanspraak maken op de geldswaarde van de persoonsgebonden subsidie of PGB die aan de bewoner is afgeleverd als:
• de gemeente trekt de beschikking tot toekenning van de persoonsgebonden toeslag in of herziet deze omdat de bewoner willens en wetens onjuiste of onvolledige informatie heeft verstrekt; Is
• de raad zou een andere beslissing hebben genomen als de bewoner de raad geen onjuiste of onvolledige informatie had verstrekt.
15.4 Schorsing van het PGB
De gemeente kan de SVB vragen de betaling van het PGB geheel of gedeeltelijk uit te stellen totdat de gemeente besluit het PGB in te trekken of te handhaven. De gemeente kan dit doen als:
• de bewoner heeft onjuiste of onvolledige informatie verstrekt, terwijl het verstrekken van juiste of volledige informatie zou hebben geleid tot een andere beslissing van de gemeente; of
• de bewoner voldoet niet aan de voorwaarden die zijn verbonden aan het leveren van de persoonsgerichte dienstverlening in de vorm van PGB; of
• de bewoner heeft het PGB niet of voor een ander doel gebruikt.
Hoofdstuk 16 Inwerkingtreding en officiële titel
Deze beleidsregels treden in werking de dag na publicatie, met gelijktijdige intrekking van de beleidsregels maatschappelijke ondersteuning voor de gemeente Wierden 2014.
Deze beleidsregels heten de Gemeentelijke Beleidsregels Maatschappelijke Ondersteuning Wierden 2020.
Dit werd beslist door de raad van bestuur op 7 juli 2020.
Burgemeester en wethouders van de gemeente Wierden,
de secretaris, de burgemeester,
Rita van Breugel Doret Tigchelaar
Bijlage 1A: Toetsingskader Gebruikelijke Hulp
Invoering
Het bieden van een dienstverlening op maat (Wmo) gaat verder dan wat men zelf kan bijdragen en stelt samen met de inzet van eigen krachten of eventueel reguliere hulp of mantelzorg een samenhangend ondersteuningsaanbod op maat samen. Zo is de rol van zelfredzaamheid altijd complementair aan wat iemand voor zichzelf (nog) kan doen, met of zonder hulp van zijn omgeving, en is eigen verantwoordelijkheid een belangrijk thema in de Wet Maatschappelijke Ondersteuning.
Het begrip eigen verantwoordelijkheid omvat de eigen kracht, reguliere hulp, mantelzorg en hulp van anderen in het sociale netwerk.
Gebruikelijke hulp is “hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen redelijkerwijs kan worden verwacht van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere gezinsleden”. In de WMO is dit niet geregeld.
Wat vinden wij redelijk als het gaat om reguliere hulp?
Als zorg verder gaat dan gewone hulp, moet er dan voorzien worden in voorzieningen? Wat is de relatie tussen gebruikelijke hulp en mantelzorg? Wanneer vinden we het realistisch en redelijk om een pgb te hebben voor de zorg voor een huisgenoot?
Dit toetsingskader gaat in op deze kwesties. Het doel van het raamwerk is om het begrip gebruikelijke ondersteuning verder te ontwikkelen ten behoeve van de uitvoeringspraktijk, zowel in relatie tot de mogelijke dienstverlening op maat in de vorm van zorg in natura als in de vorm van persoonsgebonden budgettering.
Algemene principes van gewone hulp
De reden bepaalt wat als reguliere hulp kan worden aangemerkt.
Wat redelijk is, hangt af van de specifieke situatie van een cliënt en diens huisgenoten. Iedere situatie is anders: maatwerk.
Het is een balans tussen capaciteit en belasting. Kan de last (volgens algemeen aanvaarde opvattingen) redelijkerwijs gedragen worden door de huisgenoot? Het antwoord op deze (feiten)vraag is voor iedereen anders. De relevante bewijsstukken in dit verband zijn:
• Persoonlijke kenmerken van de persoon die ondersteuning nodig heeft;
• De intensiteit van de noodzakelijke ondersteuning (aard en frequentie van zorghandelingen, mate van planning, mate van uitstel, mate van toezicht, omvang in de tijd, korte of langdurige (chronische) situatie, etc.);
• Leefsituatie/gezinssamenstelling (eenouder- of tweeoudergezin, aantal kinderen, leeftijd kinderen etc.);
• Activiteiten (verplicht) van de huisgenoot (werk, school, hoeveel uur…). Overigens is hierbij het uitgangspunt dat het hebben van een baan of het volgen van een opleiding niet per definitie de gebruikelijke hulpverlening in de weg staat. Dit geldt ook voor andere activiteiten in het kader van deelname van een huisgenoot (hobby, vrijwilligerswerk etc.);
• Kennis en vaardigheden (waaronder leervermogen) van een huisgenoot om de benodigde ondersteuning te bieden;
• Gezondheidstoestand van de huisgenoot, inclusief de middelen/capaciteiten van de huisgenoot. Daarbij speelt ook de eigen verantwoordelijkheid van de huisgenoot een rol. Van een huisgenoot mag binnen de grenzen van het redelijke worden verwacht dat hij zich inspant om zijn/haar bekwaamheid/financiële draagkracht te vergroten;
• Leeftijd van de huisgenoot;
• Sociaal netwerk (implementatie/ondersteuning van netwerken door derden);
OMM moet worden ingepast in een breder kader van de sociale wetgeving. De ondersteunende taken die moeten worden uitgevoerd, kunnen onder een andere wet vallen. Denk bijvoorbeeld aan persoonlijke verzorging (Zvw) versus Wmo. Zie in dit verband ook WMO 2015 artikel 2.3.5, vijfde lid.
In de WMO wordt onder meer in artikel 2.3.5, cijfer 5 van de WMO geëxpliciteerd dat de Raad bij de uitoefening van zijn taken rekening houdt met de levensovertuiging, levensovertuiging en culturele achtergrond van de cliënt. Deze vereiste betekent niet dat het specifieke standpunt van elke kandidaat moet worden gehonoreerd door een beroep te doen op aanleg/overtuiging en/of culturele achtergrond. Als een gehandicapte islamitische vrouw huishoudelijke hulp aanvraagt, wordt ze afgewezen als haar man de klusjes kan overnemen. Het argument dat het in hun cultuur niet gebruikelijk is dat een man het huishouden doet, wordt verworpen. Het is anders als het gaat om situaties die onverenigbaar zijn met de aanleg, overtuiging of afkomst. Denk bijvoorbeeld aan de verplichting om door de gemeente ruimte te bieden aan een bewoner om op bepaalde tijden het geloof te belijden in de kerk, synagoge of moskee, met inachtneming van religieuze feesten en reinheidsrituelen.
In het geval van volwassenen kan worden aangenomen dat een groot deel van de sociale relaties tussen leeftijdsgenoten plaatsvindt en dat wederzijdse oriëntatie daarom gebruikelijk is.
Wat het onderhoud van de woning betreft, wordt aangenomen dat de wooneenheid de hoofdverantwoordelijke is voor het uitvoeren van alle huishoudelijke taken.
Huisgenotenzorg, die in omvang en intensiteit de gebruikelijke hulp overstijgt, is informele eerstelijnszorg. Door gebruik te maken van informele (vrijwillige) zorg (aangrenzend aan reguliere hulp) is er geen behoefte aan persoonsgerichte of individuele zorg. Uiteraard moet er rekening gehouden worden met een mogelijk risico op overbelasting van de mantelzorger. Overbelasting van mantelzorgers of de dreiging daarvan kan leiden tot de noodzaak om (nog) een dispositie aan te geven. Het verstrekken van een persoonsgebonden toeslag in de vorm van een persoonsgebonden budget is geen adequate voorziening als het de bedoeling is dat de noodzakelijke zorg met middelen uit het persoonsgebonden budget door dezelfde overbelaste partner/mantelzorger wordt gebruikt. De last van een mantelzorger, of de dreiging daarvan, kan niet worden gecompenseerd door een financiële vergoeding voor de taken. Bij overbelasting moeten de zorgtaken worden weggeschoven en moet de zorg dus worden verleend door (een andere) zorgverlener(s) (via pgb of veroordeling).
Wanneer naast de overbelasting een uitkering in de vorm van PGB wordt aangevraagd waarbij het de bedoeling is om de bewoner (die verder gaat dan de gebruikelijke en informele hulp!) te verzorgen, bijvoorbeeld als het gaat om het aanleren van vaardigheden waarvoor specifieke kennis / vaardigheden
Maar wanneer weegt de inspanning van de huisgenoot op tegen reguliere hulp en eventueel informele (in plaats van verplichte) zorg en kun je de zorginspanning van de huisgenoot redelijkerwijs belonen uit een persoonsgebonden budget?
Mede op grond van de wettelijke definitie van mantelzorg en de Memorie van Toelichting mag de huisgenoot zorg verlenen als PGB-dienstverlener als de hulp die wordt geboden in het volledige kader van de inzet van de huisgenoot het karakter krijgt van intensive care en professional zoals een professional dat zou doen . voorzien. Dit impliceert dat de huisgenoot niet zomaar een PGB-dienstverlener kan zijn. Een eventuele rol als dienstverlener is altijd complementair aan de rol die de huisgenoot al speelt in de reguliere hulp en mantelzorg.
Wel dient, zoals gezegd, expliciet inhoudelijk/kwalitatief te worden gecontroleerd of het in het belang van de bewoner is dat de huisgenoot de zorg verleent. Anders wordt de pgb-aanvraag afgewezen of stelt de gemeente als voorwaarde dat alleen met het pgb professionele ondersteuning kan worden ingekocht.
Wij gebruiken de term “buitengewone zorg” (zoals in de oude AWBZ) niet meer in polistermen. De term brengt het risico met zich mee dat bij het nominatieproces voor het bepalen van de gemeentelijke inzet (beschikbaarheid van apparatuur, ook qua omvang) een vergelijking wordt gemaakt tussen de zorgbehoevende en een vergelijkbare persoon zonder de zorgbehoevende. voor aandacht. , terwijl dit niet de te doen test is. De toets, zoals wij die doen onder de Wmo, is een toets van de redelijkheid en gaat verder dan de vraag of de geboden ondersteuning als 'normaal' of 'gewoon' kan worden omschreven.
In het kader van onderzoek naar gewoontegebruik van hulp door huisgenoten kan het nodig zijn om de betreffende huisgenoten te horen/spreken door de vrijgezel. Huisgenoten hebben daarbij een medewerkingsplicht. Beperkingen in de draagkracht (lichamelijk en/of emotioneel) van een huisgenoot kunnen zo nodig worden beoordeeld door of onder verantwoordelijkheid van een door de gemeente te contracteren onafhankelijke arts/deskundige.
voorbeelden
Hij Het gezin bestaat uit een vader en een moeder en twee kinderen van 14 en 12 jaar. De 14-jarige zoon heeft een vorm van autisme. Hij gaat naar het speciaal onderwijs. Ouders oefenen thuis regelmatig met hun kinderen het gebruik van pictogrammen.
Vraag: Kunnen ouders een gepersonaliseerde offerte krijgen voor de tijd die nodig is om hun kind de pictogrammen te leren gebruiken?
antwoord: nee Het is redelijk om van ouders te verwachten dat ze dit soort oefeningen met hun kinderen doen. Deze weddenschap maakt deel uit van de gebruikelijke hulp. Je kunt hier ook een vergelijking maken met ouders met schoolgaande kinderen die kinderen helpen met huiswerk, vraag het hen bij een examen...
B. Zie de casus in a. Ook de zoon in kwestie heeft lichamelijke beperkingen en kan zich niet wassen of aankleden. De moeder van het kind staat elke ochtend een half uur eerder op om haar kind te verzorgen/aan te kleden. De vader doet dit 's nachts.
Vraag: Kunnen ouders een persoonlijke offerte krijgen voor de tijd die het kost om hun kind te wassen en aan te kleden?
Antwoord: Dat het niet normaal is om een 14-jarige te moeten wassen en aankleden, betekent niet dat van ouders niet verwacht kan worden dat ze voor zichzelf zorgen als onderdeel van de reguliere hulp. Er is meer nodig voor zorg die ouders niet kunnen bieden. Denk bijvoorbeeld aan het ontbreken van specifieke opvoedingsvaardigheden die nodig zijn om zich te wassen/aankleden en deze vaardigheden kunnen ook niet aangeleerd worden. De intensiteit van de zorg die nodig is in verband met het hebben van een baan, de zorg voor andere aanwezige kinderen...: de context van de casus bepaalt of het redelijk is om van ouders te verwachten dat zij bepaalde zorgtaken uitvoeren in het kader van gebruikelijke hulp of eventueel in het verlengde van via informele zorg. Een ander aspect dat bij dit soort vragen relevant kan zijn, is of de 14-jarige deze intieme zorg van zijn ouders wil ontvangen (en vice versa). Als het kind geen passende zorg wil of de ouder de zorg niet wil geven, kan het redelijkerwijs passend zijn om de zorg aan een ander te geven (via PGB of vonnis).
w. Zie casus onder a en b. Ouders lopen het risico zich overweldigd te voelen. Door alle inspanningen die ze met hun zoon hebben geleverd, hebben ze niet genoeg tijd om normaal voor het huis te zorgen. Ouders vragen thuisbegeleiding aan bij OMM.
Vraag: Moet de gemeente gezinsondersteuning bieden?
Antwoord: Nogmaals, het antwoord hangt af van de specifieke context van de zaak. Allereerst kan worden gezegd dat van mensen met een gezond lichaam en ledematen wordt verwacht dat zij zelf het huishouden doen. Er is dan veel (aanvullende) zorg nodig voor een lichamelijk en geestelijk gehandicapt kind, zodat u redelijkerwijs huishoudelijke ondersteuning kunt bieden. Zuiver budgettair kan het zelfs de voorkeur hebben om steun aan het tehuis toe te kennen ten koste van een zwaardere uitkering op het vlak van specifieke kinderopvang. De verstrekte gezinsondersteuning kan overigens niet door de ouders zelf worden gebruikt als het een persoonsgebonden budget betreft. Dit laatste vanuit het uitgangspunt dat (dreigende) overheadkosten niet budgettair kunnen worden gecompenseerd.
Toelichting: Ouders mogen in redelijkheid (naast de zorginzet voor gebruikelijke hulp en eventueel mantelzorg) in dit geval ook een gepersonaliseerde voorziening van begeleiding en/of persoonlijke aandacht krijgen in plaats van een gepersonaliseerde voorziening van ondersteunende thuiszorg. Dat Ho. het is voor de gemeente goedkoper dan het toezicht en/of de pv heeft hier geen invloed op. In zo'n geval kunnen de ouders een redelijke keuze maken met betrekking tot het type innesteling.
D. Zie de casus in a., b. en C. Ouders lopen het risico overweldigd te raken. Een belangrijk aspect daarbij is het feit dat beide ouders voltijds betaald werk verrichten. In de praktijk werkt de vader echter niet 40 uur per week, maar 60 tot 70 uur. Ouders vragen om ondersteuning.
Vraag: Moet de gemeente ondersteuning bieden?
Antwoord: Het risico van overbelasting van ouders kan te maken hebben met andere factoren dan de toewijding om voor een kind te zorgen. In dit geval lijkt het realistisch om aan te nemen dat de last (mede) het gevolg is van consequent lange uren werken in plaats van zorgen voor het kind. De oplossing zit dus vooral in het normaliseren van de werkdag. Het is aan de ouder om dit met zijn werkgever te bespreken. In alle opzichten kan het een optie zijn om tijdelijk ondersteuning te bieden om ouders de ruimte te geven om tot een normaal werkschema te komen.
Dat is het, zie de casus in a, b, c en d. Papa is bezig zijn schema's te normaliseren. In goed overleg maakte u duidelijke afspraken met uw werkgever. Dit gaat echter niet van de ene op de andere dag en het zal zeker nog 2 maanden duren. In de tussentijd moet het kind worden verzorgd. De moeder heeft met haar werkgever afgesproken dat ze in deze 2 maanden 10 uur minder mag werken (onbetaald verlof). Voor deze 10 uur wordt nu een persoonlijke offerte aangevraagd bij de moeder als dienstverlener.
Vraag: Moet de gemeente deze 10 uur begeleiding uitgeven in de vorm van een persoonsgebonden budget?
Antwoord: Het is begrijpelijk dat de man (na een patroon van 10-15 jaar) zijn werkweek niet direct kan terugbrengen tot 40 uur. Hoe dan ook, hij nam de verantwoordelijkheid en de veranderingen begonnen. Ondertussen kan de vrouw begeleiding geven dankzij haar overeenkomst met de werkgever. Ervan uitgaande dat de zorg (naast wat de ouders al bieden in het kader van reguliere en informele hulp) perfect kan worden geleverd door de vrouw, kan redelijkerwijs een persoonsgebonden budget worden toegekend voor een periode van 2 maanden.
Bijlage 1B: Richtlijnen voor reguliere hulp van en voor kinderen
Bij gebruikelijke zorg wordt rekening gehouden met de leeftijd van de bewoner.
Dit principe is verplicht en geldt voor alle inwoners ouder dan 18 jaar.
Gebruikelijke hulp van kinderen.
Wanneer normale hulp van een gezond kind wordt verwacht, moet het vermogen van het kind om huishoudelijke taken uit te voeren worden onderzocht. Er moet rekening worden gehouden met wat een kind op een bepaalde leeftijd kan bijdragen, met de specifieke ontwikkelingsfase van het kind en met het daadwerkelijke vermogen van het kind om bij te dragen. De inspanningen van kinderen mogen hun welzijn en ontwikkeling, inclusief schoolprestaties, niet in gevaar brengen.
De Raad hanteert de volgende richtlijnen met betrekking tot de reguliere hulp aan kinderen van verschillende leeftijden in huis:
Kinderen van 0 tot 5 jaar
• geen bijdrage leveren aan het gezin
Kinderen van 5 tot 12 jaar (naar eigen mogelijkheden)
• helpen opruimen;
• helpen de tafel te dekken en af te ruimen;
• hulp bij wassen en drogen;
• helpen bij het in- en uitpakken van de vaatwasser
• kan een zoekopdracht uitvoeren;
• U kunt uw eigen kleding in de wasmand gooien.
Kinderen van 12 tot 18 jaar
• kan dezelfde taken uitvoeren als kinderen van 5 tot 12 jaar;
• je kunt je eigen kamer inrichten;
• je kunt je eigen kamer stofzuigen;
• kan van bed wisselen;
• kan met een huisgenoot mee wandelen.
gebruikelijke hulp van volwassenen
Van een gezond volwassen gezinslid tussen de 18 en 23 jaar wordt verwacht dat hij de huishoudelijke taken overneemt als de primaire verzorger uitvalt. Een jongere tussen de 18 en 23 jaar wordt geacht een eenpersoonshuishouden te kunnen voeren. Dit omvat zwaar huishoudelijk werk (stofzuigen, badkamers schoonmaken, beddengoed verschonen), licht huishoudelijk werk (afstoffen, bedden opmaken, afwassen), maaltijden bereiden, boodschappen doen en de was doen. Daarnaast kunnen zij de jongeren in het gezin verzorgen en begeleiden. Uit het onderzoek moet blijken of naast de gebruikelijke hulp van huisgenoten tussen de 18 en 23 jaar ook Thuishulp geïndiceerd moet zijn.
Uitgangspunt is dat van echtgenoten wordt verwacht dat zij samen werkzaamheden verrichten, zoals samen (niet limitatief):
• naar een verjaardag gaan;
• familiebezoeken afleggen;
• kok;
• hoek;
• koffie/thee drinken;
• lopen;
• vergelijken;
• zoekvragen markeren;
• Registerbeheer;
• de post openen;
• het bankbedrijf organiseren;
• contacten onderhouden met de autoriteiten;
• bezoeken autoriteiten;
• Kom opdagen voor afspraken.
Voor zover een partner, ouder, volwassen kind en/of andere volwassen huisgenoot overweldigd is of dreigt te raken, wordt van hem of haar geen bijdrage verwacht. De Raad wint medisch advies in van een externe adviseur om te bepalen wat de capaciteit van de bewoner is, of deze kan bijdragen, en zo ja, hoeveel. Een eventuele (dreigende) aanklacht staat toepassing van deze beleidsregels niet in de weg als er voor de partner, ouder, meerderjarig kind en/of andere volwassen huisgenoot mogelijkheden zijn om de aanklacht op te lossen. Voor zover (dreigende) overbelasting wordt veroorzaakt door sociale activiteiten buiten reguliere helpende handen in combinatie met een voltijdse school- of werkweek, gaat het verlenen van reguliere helpende handen boven deze sociale activiteiten.
Reguliere hulp voor kinderen.
De Raad verstaat onder gewone hulp aan kinderen dat ouders een zorgplicht hebben voor hun kinderen. Ouders zorgen voor de opvoeding van hun kinderen.
Dat wil zeggen: zorgen voor je mentale en fysieke welzijn en de ontwikkeling van je persoonlijkheid bevorderen (en de kosten hiervan volgens de media op je nemen). Deze zorgplicht strekt zich uit tot de zorg, verzorging, begeleiding en opvoeding die een ouder (of verzorger), afhankelijk van onder andere de leeftijd en de geestelijke ontwikkeling van het kind, normaal gesproken aan een kind verleent, waaronder hulp bij kortdurende ziektes. Tot de gebruikelijke zorg voor kinderen behoort in ieder geval de aanwezigheid van een van de ouders of een verantwoordelijke derde die past bij de leeftijd en ontwikkeling van het kind.
Als een van de ouders het opgeeft en niet de gebruikelijke hulp kan bieden, wordt in eerste instantie in de gemeenschappelijke woning naar een oplossing gezocht. Als er een eenoudergezin ontstaat als gevolg van echtscheiding of verbreken van de relatie, vervalt de zorgplicht van de ex-echtgenoot niet. Bij afwezigheid van de verantwoordelijke ouder wordt de mogelijkheid onderzocht om de niet inwonende ouder te huisvesten, rekening houdend met de afspraken tussen de bij de rechtbank geregistreerde ex-echtgenoten/partner. Als blijkt dat de zorgplicht niet wordt vervuld door de niet-verzorgende ouder, beschouwen we de situatie als een eenoudergezin.
De Raad hanteert de volgende richtlijnen met betrekking tot reguliere ouderlijke ondersteuning voor kinderen van verschillende leeftijden:
Kinderen van 0 tot 3 jaar
• heeft ouderlijke zorg nodig voor alle activiteiten;
• ouderlijk toezicht is zeer nauw;
• steeds zelfstandiger zijn in beweging en hanteren;
• begeleiding en stimulatie nodig hebben bij hun psychomotorische ontwikkeling;
• begeleiding en aanmoediging nodig hebben om zich te ontwikkelen naar zelfstandigheid en
Zelfredzaamheid;
• behoefte hebben aan een beschermende leefomgeving waarin fysieke en sociale omstandigheden aanwezig zijn
De veiligheid is gewaarborgd en er wordt een adequaat onderwijsklimaat geboden.
Kinderen van 3 tot 5 jaar
• kan niet zonder toezicht van volwassenen. Dit toezicht kan binnenshuis kort zijn.
gehoorafstand (ouders kunnen bijvoorbeeld kleding in een andere kamer ophangen);
• begeleiding en stimulatie nodig hebben bij hun psychomotorische ontwikkeling;
• begeleiding en aanmoediging nodig hebben om zich te ontwikkelen naar zelfstandigheid en
Zelfredzaamheid;
• zelfstandig kunnen zitten, staan en lopen op de begane grond;
• heeft hulp nodig, toezicht, stimulatie, zindelijkheidstraining en controle op het toilet.
badkamer bende;
• heeft hulp, toezicht, stimulatie en controle nodig bij aan- en uitkleden, eten en
wassen, naar bed gaan en opstaan, dag- en nachtritme en dagindeling bepalen;
• begeleiding nodig hebben bij hun recreatieve en vrijetijdsactiviteiten;
• kan niet zonder begeleiding in het verkeer rijden;
• behoefte hebben aan een beschermende leefomgeving waarin fysieke en sociale omstandigheden aanwezig zijn
De veiligheid is gewaarborgd en er wordt een adequaat onderwijsklimaat geboden.
Kinderen van 5 tot 12 jaar
• kinderen vanaf 5 jaar hebben een vaste dagbesteding op school, vanaf
22 tot 25 uur/week;
• kan niet zonder toezicht van volwassenen. Dit toezicht kan op afstand (bijvoorbeeld kind
buiten kunnen spelen in de directe omgeving van het huis als de ouders thuis zijn);
• toezicht, stimulatie en controle nodig hebben en geleidelijk van 6 naar 12 jaar
hebben steeds minder hulp nodig bij persoonlijke verzorging, zoals wassen en tandjes krijgen
Pools;
• hulp nodig hebben bij medicatiegebruik;
• overdag en vooral ook 's nachts zindelijk zijn; ontvangen indien nodig
zindelijkheidstraining van ouders/verzorgers;
• begeleiding en stimulatie nodig hebben bij hun psychomotorische ontwikkeling;
• begeleiding en aanmoediging nodig hebben om zich te ontwikkelen naar zelfstandigheid en
Zelfredzaamheid;
• volwassen verkeerstoezicht nodig hebben bij heen en terug reizen
school, schoolvervangende activiteiten of vrijetijdsbesteding;
• samen sporten en hobby's, ongeveer twee keer per week;
• behoefte hebben aan een beschermende leefomgeving waarin fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd
een adequaat pedagogisch klimaat wordt gegarandeerd en aangeboden.
Kinderen van 12 tot 18 jaar
• geen constant toezicht van een volwassene nodig hebben;
• kan vanaf 12 jaar enkele uren alleen gelaten worden;
• Je mag vanaf 16 jaar maar één dag en/of één nacht blijven;
• u kunt vanaf 18 jaar zelfstandig wonen;
• weinig hulp en toezicht nodig hebben bij hun persoonlijke verzorging;
• Zij hebben behoefte aan begeleiding, stimulering en controle bij het gebruik van medicijnen tot 18 jaar;
• tot 18 jaar een regelmatige dagbesteding op school/onderwijs hebben;
• begeleiding en stimulans nodig hebben in hun ontwikkeling en ontwikkeling (bijvoorbeeld huiswerk of
zelfstandig wonen);
• begeleiding en aanmoediging nodig hebben om zich te ontwikkelen naar zelfstandigheid en
Zelfredzaamheid;
• een onbeperkt aantal keren sport- en hobbyactiviteiten in één lidmaatschap hebben
per week;
• tot 17 jaar behoefte hebben aan een beschermende leefomgeving waarin fysieke en sociale gezondheid centraal staan
De veiligheid is gewaarborgd en er wordt een adequaat onderwijsklimaat geboden.
Bijlage 2: Vragenlijst 'Is PGB iets voor jou?'
Wie kiest voor het PGB neemt een reeks taken en verantwoordelijkheden op zich die normaal bij de zorgprofessional liggen. Niet iedereen is hiervoor geschikt of wil deze verantwoordelijkheid op zich nemen. Aan de hand van onderstaande vragenlijst kunnen gemeenteambtenaren en u of uw gemachtigde bepalen of het PGB een passende vorm van aanschaf is voor de aanvrager van Wmo 2015. PGB.
Beantwoord de volgende vragen:
Wat maakt jou een goede budgetwatcher?
Wat weet u over PGB?
Weet u wat uw rechten en plichten zijn?
Als dit nieuw voor je is, wil je dan meer informatie?
Vindt u het moeilijk of leuk om zelf een zorgverlener/aanbieder te kiezen?
Vraag je makkelijk om hulp als je er zelf niet uitkomt?
Kun je rekenen op hulp van iemand in je omgeving, onafhankelijke ondersteuning en/of kun je bijvoorbeeld lid worden van Per Saldo?
Weet jij welke hulp nodig is?
Weet u welke hulp en ondersteuning u nodig heeft bij uw hulpvraag(en)?
Kun je budgetteren, plannen en vooruit denken?
Kunt u een planning, takenlijst en taakomschrijving maken?
Kun je je profileren voor hulp?
Kun je van tevoren een plan en budget maken?
Weet jij wie je wilt als zorgprofessional?
Bent u op de hoogte van het hulpaanbod: weet u bijvoorbeeld waar u de hulp/aanbieder kunt vinden?
Weet jij hulp te vinden in het formele en informele circuit?
Kunt u selecteren op kwaliteit van zorg/aanbieder?
Ben jij een goede werkgever of opdrachtgever? (belangrijk voor assistentie)
Kun je de juiste hulp selecteren, bijvoorbeeld een sollicitatiegesprek voeren?
Kun je afspraken, plannen en/of werkinstructies maken?
Kun jij door ziekte wissels organiseren en opstellingen maken?
Kunt u uw zorgverlener evalueren? Denk aan salaris en secundaire arbeidsvoorwaarden en als het gaat om menselijke relaties: aandacht, functioneringsgesprek en dergelijke.
Kun je financiën beheren en andere zaken regelen?
Is overleg mogelijk met instanties zoals de gemeente of het CAK?
Kunt u de financiën bewaken om uw PGB te maken?
Heb je een computer en kun je ermee overweg en/of heb je iemand in je netwerk die je hierbij kan helpen?
Heeft u een Digi-D en zo niet, weet u hoe u deze moet aanvragen en/of is er iemand in uw netwerk die u hierbij kan helpen?
Bijlage 3: Opbouw HO-modules en normen (Bron: Beleidskader HO 2018)
HO Beleidsbox 2018
Op 4 april 2017 heeft de gemeenteraad het Beleidskader Huishoudelijke Ondersteuning 2018 (RAA-17-01041) aangenomen
Het Beleidskader HO 2018 bestaat uit een kernmodule en vijf aanvullende modules. Hieronder volgt een beschrijving van de modules en de normtabel per module en per module de normtabel met activiteiten, frequentie/patroon en tijdsbesteding in minuten (eventueel per woonruimte).
basismodules
De module basishuisvesting bestaat uit basisschoonmaakactiviteiten en hulpschoonmaakactiviteiten per bewoonde ruimte, op zoek naar het resultaat van een 'bewoonbare woning'. De module verwijst naar de woonruimtes die nodig zijn voor het normale gebruik van de woning en die daadwerkelijk dagelijks worden gebruikt. Per woonruimte is aangegeven welke werkzaamheden moeten worden uitgevoerd, met welke frequentie en op welke tijdstippen dit nodig is om tot het resultaat van een bewoonbare woning te komen. In de normen en tabellen wordt onderscheid gemaakt tussen reguliere en incidentele werkzaamheden (tabel 1 en 2). Beide vallen binnen de basismodule. Volgens het HHM-onderzoek is de maximale uurbelasting van de basismodule 105 uur per jaar.
Als eigen mogelijkheden, reguliere hulp en informele of vrijwillige aandacht geen oplossing bieden of de oplossing onvoldoende is (en ook geen algemene voorziening een ziel kan bieden), kan de gemeente ondersteuning bieden. Het resultaat van de ondersteuning is een bewoonbaar huis. Dit betekent niet dat alle kamers wekelijks schoongemaakt moeten worden. Het betekent dat het huis niet vervuild is en regelmatig wordt schoongemaakt om een algemeen aanvaard basisniveau van levenskwaliteit te bereiken.
Tabel 1: Basismodule huishoudelijke ondersteuning voor reguliere basisactiviteiten op basis van
de hhm-studio
Woonoppervlak Basisactiviteit Frequentie/patroon Bestede tijd in minuten
Salon Veel stof 1x 2 weken 3.70
Een keer per week de helft afstoffen 8.20
Stof 1x per week 4.30
1 keer per week schoonmaken 4.10
Stofzuigen 1x per week 8,50
2 weken 1x smeren 6.30
Schoonmaak bovenkamers eens in de 6 weken 2.20
1x per week half stofvrij maken 3.90
Stof één keer per week 2.40
1 keer per week schoonmaken 2.10
1x per week stofzuigen 4,60
4 weken lang 1x insmeren 3.60
Bedwissel 1x gedurende 2 weken 8.30 uur
Stofzuig de keuken eenmaal per week 3.10
Eenmaal per week scrubben 2.10
Keukenblok (buiten) inclusief tegelwand, kookplaat, spoelbak, koelkast, eventueel tafel 1 keer per week 9,70
Keukenuitrusting (buiten) 1x per week 3,00
Ruim een keer per week het huisvuil op 4.70
Badkamer Sanitair Schoonmaken 1x per week 11,70
Badkamer schoonmaken eenmaal per week 6.20
Hal Dusting High 1x voor semana 2.00
Eén keer per week het stof in tweeën verwijderen 2.30
Stof de laag eenmaal per week af 1.30
Stofzuigen 1x per week 3.00
Trap stofzuigen 1x per week 3.30
2 weken lang 1x insmeren 2.40
Coördinatie/sociaal contact Aankomst, vertrek, eventueel. coördinatie van derden, contact met de klant 1 keer per bezoek 21,90
Tabel 2: Basismodule incidentele ondersteuning thuis op basis van
de hhm-studio
Woonruimte Incidentele activiteit Frequentie/patroon Tijdsbesteding in minuten
Was de gordijnen in de kamer eenmaal per jaar 20.00 uur
Reiniging rips/luxaflex 2x per jaar 1.10
Binnenramen 4x per jaar 12.00 uur
Reinig deuren/natte deuren 1 keer per 8 weken 1.40
Meubelreiniging (droog/nat) eens in de 8 weken 5,80
Vermindering van radiatoren tweemaal per jaar 2.40
Slaapkamer Gordijnen 1 keer per jaar wassen 16.80
Reiniging van lamellen/luxaflex twee keer per jaar 44,60
Binnenramen 4x per jaar 8,90
Reinig deuren/deuren 2 keer per jaar 1,60
Radiatoren dalen 2x per jaar 0,60
Keuken Gordijnen wassen 1x per jaar 10.00
Reiniging rips/luxaflex 3x per jaar 15.00 uur
Interne ramen 4x per jaar 5,40
Reinig deuren/natte deuren 1 keer gedurende 8 weken 1,90
Radiatoren worden 3 keer per jaar gedimd 1.10
Keukenmeubel (intern) 2x per jaar 5,70
Koelkast (intern) 3 keer per jaar 5.40
Oven/magnetron (binnen) 4x per jaar 3.40
1 keer per jaar de binnenkant van de vriezer apart reinigen (ontdooien) 5.70
Kapreiniging (interieur) - machinewasbaar 2 keer per jaar 2,00
Reinig de kap (binnenkant) - niet machinewasbaar 2 keer per jaar 0,60
Keukenmeubelveiling eens in de 6 weken 3.30
Betegelde wand (gescheiden van de keukenkast) 2 keer per jaar 2.20
Sanitaire radiatoren afnemen 2x per jaar 1,30
Badkamertegels 4 keer per jaar verwijderen 4.10
Was de gordijnen eenmaal per jaar 5.00
Interne ramen 4x per jaar 0,80
Reiniging rips/luxaflex 3x per jaar 15.00 uur
hal
Verwijder de radiator 2 keer per jaar 0,60
Reinig deuren/deuren 2 keer per jaar 3.00
extra hygiënemodule
Deze module kan worden ingezet als een cliënt door objectiveerbare belemmeringen (medisch/fysiek) niet voldoende resultaat kan behalen met de basismodule. De redenen om deze add-on module te gebruiken kunnen zijn:
• medische beperkingen die meer hygiëne vereisen dan normaal;
• medische/lichamelijke beperkingen waardoor het huis sneller vies wordt.
De benodigde extra gezinsondersteuning moet een aantoonbare medische/lichamelijke oorzaak hebben. Voorbeelden hiervan zijn ernstige (niet-uitputtende) aandoeningen als gevolg van COPD, medisch geobjectiveerde allergie voor huisstofmijt of een hoge mate van besmetting door het gebruik van noodzakelijke hulpmiddelen.
De module Extra Hygiëne is qua werkzaamheden gelijk aan de basismodule. Alleen de frequentie van (een deel van) de activiteiten wijkt af van de basismodule. De module Extra Hygiëne kan worden ingezet wanneer uit onderzoek door de gemeenteadviseur blijkt dat de huishoudelijke ondersteuning die de cliënt nodig heeft door een objectieve beperking van de cliënt de basismodule overstijgt en wanneer een van bovenstaande redenen leidt tot extra hygiëne in huis. Er is geen vaste frequentie voor huishoudelijke werkzaamheden in de module Extra Hygiëne. Dit kan namelijk per cliënt verschillen. De adviseur beschrijft in het begeleidingsplan welke specifieke werkzaamheden, in welke ruimte en hoe vaak deze uitgevoerd dienen te worden bij de cliënt.
In de module Extra Hygiëne wordt onderscheid gemaakt tussen licht en zwaar huishoudelijk werk op basis van de betreffende werkzaamheden. De cliënt kan extra ondersteuning nodig hebben voor licht en zwaar huishoudelijk werk, maar ook voor een van beide. De maximale duur van de module Extra Hygiëne is 90 minuten per week, of maximaal 78 uur per jaar.
Tabel 3 geeft een overzicht van de activiteiten van de module Extra Hygiëne:
Tabel 3: Overzicht van de werkzaamheden van de module Extra Hygiëne volgens de normen van het CIZ-protocol
Activiteiten Bestede tijd in minuten per week
Huishoudelijk werk duurt 30 minuten.
Zwaar huishoudelijk werk 60 minuten
module kledingbehandeling
Ondersteuning bij deze module wordt geboden als een persoon moeite heeft met het netjes en schoon houden van kleding en beddengoed en/of beddengoed. Het doel van deze uitkomst is om toegang te hebben tot schone, bruikbare kleding en beddengoed.
Van een klant mag worden verwacht dat hij de beschikking heeft over een wasmachine en droger. Indien er geen wasmachine of droger aanwezig is, is het ter beschikking stellen van een wasmachine of droger de verantwoordelijkheid van de klant. Daarnaast wordt van de opdrachtgever verwacht dat hij al het mogelijke doet om het verschijnen van extra en/of zware kleding te beperken. Bijvoorbeeld het gebruik van incontinentiemateriaal of anti-allergieproducten.
De inhoud van de module wordt bepaald door individuele weging gericht op de individuele situatie. De module is complementair aan de basismodule.
Tabel 4 geeft een overzicht van de activiteiten voor de module Wasserij:
Tabel 4: Algemene beschrijving van de activiteiten van de wasserijmodule volgens de normen van het CIZ-protocol
Activiteiten Bestede tijd in minuten per week
Kleding sorteren en wassen in de wasmachine Eengezinswoning: 60 minuten
Huis met meerdere personen: 90 minuten
Hang op en breng de kleren
De kleding wordt gedroogd in de droger
kleding opvouwen en opbergen
Strijken (bovenkleding)
Naast deze activiteiten zijn er andere factoren die mogelijk meer hulp bij het wassen van de was nodig hebben. Dit kan zijn (meerdere opties mogelijk):
• Inwonend kind(eren) jonger dan 16 jaar;
• Bedlegerige cliënten;
• Extra wassen in verband met overmatig zweten, incontinentie, speekselverlies etc.
Indien bovenstaande factoren van toepassing zijn kan naast de Laundry Care module een extra ondersteuning van 30 minuten per factor per week worden geïmplementeerd.
Ook voor kledingverzorging dient onderzocht te worden of hier andere mogelijkheden en oplossingen voor zijn, zoals wassen bij de aanbieder of bij een algemene voorziening.
module adres
Deze module wordt gebruikt wanneer de cliënt activiteiten met betrekking tot de organisatie van huishoudelijke taken niet kan sturen en plannen. Naast het op zich nemen van huishoudelijke taken heeft de hulp ook leidinggevende en regietaken. Daarnaast heeft de hulp de extra verantwoordelijkheid om ongewenste situaties te signaleren of de kwetsbaarheid van de cliënt te vergroten. Ondersteuning (ongeacht of de partner gezond is of niet) kan ook bestaan uit het helpen behouden, verkrijgen of herstellen van de structuur van de woning.
Het doel van woningbeheer is naast een leefbare woning ook het ondersteunen van de inrichting van de woning. Het kan nodig zijn om de regie over de woning over te nemen als van de cliënt in redelijkheid niet meer mag worden verwacht dat hij zelfstandig beslissingen neemt, bijvoorbeeld in geval van een terminale situatie of dreigende disfunctie als gevolg van dementie. Dit kan zich uiten in vervuiling (van het huis of kleding), verwaarlozing (eten en drinken), of leed bij zichzelf of afhankelijke huisgenoten, waardoor het functioneren thuis maar ook buitenshuis wordt belemmerd. Bij het geven van ondersteuning dient de hulp de cliënt zoveel mogelijk te betrekken bij de keuzes. Dit moet in overeenstemming zijn met de capaciteiten, intellectuele capaciteiten en het leervermogen van de cliënt. Een deel van deze groep krijgt geen ontwikkelingskansen, waardoor de zelfredzaamheid afneemt. Onderdeel van deze module is dus het monitoren of je nog verantwoordelijk bent voor het zelfstandig wonen van de cliënt.
De resultaten van deze module worden bepaald door de inzet van deskundige hulp. De vaststelling van deze module vindt plaats in een individuele beoordeling en wordt aangepast aan de individuele situatie.
Tabel 5 geeft een overzicht van de activiteiten voor de module Beheer:
Tabel 5: Samenvatting van de module Beheeractiviteit op basis van de CIZ-protocolstandaarden
Activiteiten Bestede tijd in minuten per week
Organisatie van huishoudelijke taken 30 minuten
Plan en beheer huishoudelijke middelen 30 minuten
Naast deze activiteiten zijn er ook andere factoren die mogelijk meer hulp nodig hebben bij het beheren/organiseren van de woning. Dit kan zijn (meerdere opties mogelijk):
• Thuiswonende kinderen tot 16 jaar
• Psychogeriatrische problematiek en/of gedragsproblemen
• Communicatieproblemen door beperkingen, niet door een gebrek aan beheersing van de Nederlandse taal.
Als bovenstaande factoren van toepassing zijn, kan naast de rijmodule een extra ondersteuning van 30 minuten per factor per week worden geïmplementeerd. Daarnaast kan de cliënt gedurende maximaal zes weken extra ondersteuning nodig hebben met advies, instructie en voorlichting gericht op één of meer huishoudelijke activiteiten. Hiervoor worden de volgende activiteiten toegepast (tabel 6):
Tabel 6: Samenvatting van de instructies van de submodule activiteiten op basis van de normen van het CIZ-protocol
Activiteiten Bestede tijd in minuten per week
Instructie behandelen met hulpmiddelen (technieken) 30 minuten
Huishoudelijke instructie; boodschappen doen, maaltijden bereiden, licht en zwaar huishoudelijk werk, de was doen en dagelijkse schoonmaak 30 minuten (maximaal 90 minuten per week plus normale tijd die van toepassing is op het uitvoeren van de activiteit)
voedingsmodule
Deze module bestaat uit activiteiten die moeten worden uitgevoerd om het resultaat van “het eten van de noodzakelijke dagelijkse maaltijden” te bereiken. Dit resultaat kan de opdrachtgever niet alleen of met behulp van zijn netwerk bereiken.
Met ingang van 1 januari 2015 valt de WMO 2015 gedeeltelijk onder voedselhulp. WMO 2015 gaat over het bereiden en bereiden van maaltijden, en eventueel het monitoren (pacing of herinneren) van maaltijden. Als de cliënt niet zelf kan eten of drinken, dus niet in de mond kan stoppen, of als er medische behoefte is aan voedingsondersteuning (denk bijvoorbeeld aan de behoefte aan bijvoeding in verband met ernstige ondervoeding), hulp of begeleiding die de cliënt daarbij nodig heeft valt onder de Zorgverzekeringswet (Zvw).
De inhoud van de module wordt bepaald door individuele weging gericht op de individuele situatie. De module is een aanvulling op het basispakket.
Tabel 7 geeft een overzicht van de activiteiten voor de module Maaltijden:
Tabel 7: Overzicht van de activiteiten van de Maatwerkmodule Maaltijden volgens de CIZ-protocolnormen
Activiteiten Frequentie Tijdsbesteding in minuten per maaltijd
Maak een boterham (spread) Maximaal twee
Bereid een maaltijd van brood, dek de tafel een keer per dag gedurende 15 minuten.
koffie/thee zetten
Vaatwasser of vaatwasser laden/lossen
Een warme maaltijd bereiden, koken of opwarmen Maximaal één
keer per dag 15 minuten (opwarming)
30 minuten (bakken)
Bereid een warme maaltijd, dek de tafel
koffie/thee zetten
Vaatwasser of vaatwasser laden/lossen
Naast de in tabel 7 genoemde activiteiten zijn er nog andere factoren die mogelijk meer hulp bij de maaltijden nodig hebben. Hierbij kun je denken aan:
• Voedselvergoeding voor kinderen onder de 12 jaar
Als bovenstaande factoren van toepassing zijn, mogen de extra 20 minuten per maaltijdondersteuning naast de maaltijdmodule worden gebruikt.
Bovendien kunnen klanten ondersteuning nodig hebben bij aankopen. Hiervoor wordt bijvoorbeeld een boodschappenservice aangeboden in een supermarkt. Zelfkeuzes, zoals het kiezen van speciaal voedsel dat slechts beperkt verkrijgbaar is, extra reizen vereisen of winkelen in een groot aantal winkels, tellen niet op tot extra winkeltijd. De volgende activiteiten zijn van toepassing op aankopen (tabel 8):
Tabel 8: Overzicht van de deelmodule Berichtenverkeer op basis van de CIZ-protocolstandaarden
Activiteiten Bestede tijd in minuten per week
Eetwaren samenstellen 60 minuten
boodschappen kopen
berichten opslaan
Naast deze activiteiten zijn er ook factoren die mogelijk meer hulp bij het winkelen nodig hebben. Dit kan zijn (meerdere opties mogelijk):
• Huisvesting voor meer dan vier personen
• Thuiswonende kinderen tot 12 jaar
Als bovenstaande factoren van toepassing zijn, kan naast de maaltijdmodule een extra ondersteuning van 60 minuten per week worden ingezet.
• De afstand tot de dichtstbijzijnde winkel is meer dan 2 kilometer
Indien bovenstaande factor van toepassing is, kan naast de maaltijdmodule een extra ondersteuning van 30 minuten per week worden ingezet.
Minor kinderopvang module
De zorg voor kinderen is de verantwoordelijkheid van de ouders en/of verzorgers. Dit geldt ook voor ouders die door beperkingen niet voor hun kinderen kunnen zorgen. Uitgangspunt is dat bij afwezigheid van de ene ouder de andere ouder zoveel mogelijk die zorg of een deel daarvan overneemt. Het bestuur is niet gehouden tot vergoeding op basis van gebruikelijke zorg. De Raad ondersteunt alleen als ouders vanwege acute problemen een oplossing nodig hebben voor hun gezonde minderjarige kinderen. Ondersteuning is dus per definitie tijdelijk, in afwachting van een structurele oplossing. Er wordt een verwijzing afgegeven voor de duur van maximaal drie maanden om ouders/verzorgers in de gelegenheid te stellen tot een oplossing te komen. Er wordt verwacht dat zij hun best zullen doen om deze oplossing zo snel mogelijk te vinden. Daarbij hoort ook of de persoon recht heeft op ondersteuning via de zorgverzekering. Individuele ondersteuning voor structurele kinderopvang is niet mogelijk binnen de WMO 2015. Kinderopvang past niet in dit resultaat.
Tijdens het gesprek aan de keukentafel worden alle opties met de opdrachtgever doorgenomen. Zijn er algemene, collectieve of aanwezige voorzieningen die tot het gewenste resultaat kunnen leiden? Of kan de cliënt alleen of met hulp van mensen om hem heen voor de kinderen zorgen? Anders kan de gemeente een beroep doen op de module Kleine Opvang. Tabel 9 geeft een overzicht van de activiteiten van de module Hulp aan minderjarigen:
Tabel 9: Samenvatting activiteitenmodule Kinderopvang op basis van de CIZ-protocolnormen
Activiteiten Tijdsbesteding in minuten per activiteit per kind
10 minuten gaan liggen / uit bed komen
Wassen en dragen gedurende 30 minuten.
Geef eten en/of drinken 20 minuten (brood) of 25 minuten (warm)
Babyvoeding (fles/borstvoeding) 20 minuten
Luierwissel 10 minuten
Brengen/ophalen bij school/kinderopvang 15 minuten (per gezin)